De
Amerikaanse politicus James Earl Carter (Jimmy) werd geboren op 1 oktober 1924
in Plains.
Hij was lid van de Democratic Party en van 1977 tot 1981 de 39e president van
de Verenigde Staten. Carter moest in 1981 naar een verloren verkiezing de staf
overdragen aan
Ronald Reagan.
Binnen zijn ambtsperiode wist hij tussen de toenmalige Egyptische president
Anwar Sadat en de
Israëlische premier Begin te bemiddelen tot vrede. Dit resulteerde in de Camp
David akkoorden. Echter snel na dit succes, in Carter's laatste ambtsjaar, vond
een gijzeling plaats in Iran van Amerikaanse burgers en militairen, in de
Amerikaanse ambassade van Teheran. Deze gijzeling duurde 144 dagen en toonde aan
hoe kwetsbaar de supermacht de Verenigde staten kon zijn.
In zijn buitenlandse politiek zag Carter het belang in van mensenrechten. Dit
was een breuk met het beleid van de regering van
Nixon, die vaak een
oogje dichtkneep bij bevriende regimes. De Carter regering eindigde de steun aan
de lange tijd door de VS gesteunde dictator Somoza in Nicaragua en gaf miljoenen
steun aan de nieuwe regering.
Het belangrijkste conflict tussen mensenrechten en belangen van de VS ontstonden
door Carters banden met de Shah van Iran. De Shah was een sterke medestander van
Amerika sinds de Tweede Wereldoorlog en was een van de voor de VS vriendelijke
regimes in het Midden Oosten. Maar zijn regime was bruut en onderdrukkend.
Ondanks dat Carter de Shah prees als een wijs en waardevol leider, heeft de
Carter regering niet ingegrepen toen er een volksopstand uitbrak tegen de
monarchie.
De Shah werd onttroond en verbannen. Velen hebben de afnemende Amerikaanse steun
voor de Shah sindsdien gezien als de voornaamste oorzaak van zijn snelle
revolutie. Carter was in het begin bereid om de revolutionaire beweging te
erkennen, maar zijn pogingen bleken tevergeefs.
In 1979 kreeg de Shah politiek asiel en medische behandeling in de VS. Als
reactie hierop belegerden Iraanse militanten de Amerikaanse ambassade Teheran om
vervolgens 52 Amerikanen te gijzelen en de uitlevering van de Shah aan Iran,
voor een rechtszaak en een executie. Ondanks dat de Shah later dat jaar de VS
zou verlaten om in Egypte te sterven, duurde de gijzelingscrisis voort, en
domineerde zo het laatste jaar van Carters presidentschap.
Volgens Carter's Nationale Security adviseur Zbigniew Brzezinski was de Sovjet
invasie van Afghanistan in december 1979 een antwoord op de Amerikaanse
militaire aanwezigheid aldaar. Na de invasie kondigde Carter de Carter Doctrine
aan, die inhield dat de VS geen andere mogendheid toe zouden laten controle te
krijgen over de Perzische Golf. Andere reacties van Carter waren het verbod van
de deelname van Amerikanen aan de Olympische Spelen van 1980 in Moskou en de
herinvoering van de dienstplicht.
Om Sovjet bezetting van Afghanistan tegen te gaan startten Carter en Zbigniew
Brzezinski een 40 miljard dollar kostend trainingsprogramma voor Islamitische
fundamentalisten in Pakistan en Afghanistan. In retrospect was dit een van de
oorzaken van het ineenstorten van de Soviet Unie, maar, ironisch genoeg, wordt
het ook gezien als oorzaak van de instabiliteit van post-Soviet Afghaanse
regeringen, die leidden tot de opkomst van de islamitische theocratie in the
regio. Sommigen linken het programma zelfs aan de coup die in 1996 het Taliban
regime installeerde in Afghanistan en aan het onstaan van gewelddadige
islamitische terroristische groeperingen als Al Qaida. Indertijd, en misschien
ook tijdens Reagan
and Bush I, werd islamitisch fundamentalisme nog niet goed begrepen als
politieke kracht.
In 2002 kreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede voor zijn jarenlange
inzet voor de wereldvrede. Na zijn presidentschap had hij zich hierop toegelegd,
en een bemiddelende rol gespeeld in onder andere Somalië/Ethiopië,
Bosnië-Herzegovina. |
|
|
|