De
Sovjet-Russische politicus Joeri Vladimirovitsj Andropov werd
geboren in Nagoetskaja, gouvernement Stavropol, op 15 juni 1914 en
overleed te Moskou op 9 februari 1984.
Andropov was van grootrussische
herkomst. Hij werd in 1936 functionaris van de jeugdorganisatie Komsomol,
waar hij, in de periode van de Grote Zuivering, snel carrière zou maken.
In 1940 werd hij secretaris van de Komsomol van de Karelische SSR.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog vocht hij als partizaan achter de
Duitse frontlijn. Ongeveer in deze tijd kwam hij in nauwe relatie met de
veiligheidsdienst (toen NKVD).
Na de oorlog vervulde hij tal van partijfuncties, tot hij in 1953
opgenomen werd in de diplomatieke dienst. Andropov speelde als
Sovjet-Russisch ambassadeur te Boedapest een onopgehelderde rol tijdens
de Oktoberopstand in 1956. De verraderlijke gevangenneming
van generaal Maleter, die later werd terechtgesteld, was zijn werk.
Vanaf 1975 werkte hij binnen het apparaat van het Centraal Comité van de
Communistische Partij van de Sovjet-Unie (CPSU), waar hij
verantwoordelijk was voor o.a. de contacten met de zusterpartijen in
Oost-Europa. In 1967 benoemde Brezjnev
Andropov in plaats van de door hem als rivaal gewantrouwde Sjelepin als
hoofd van de veiligheidsdienst, de KGB. In april 1973 werd hij tot lid
van het Politburo van de Communistische Partij gekozen.
In november 1982 volgde hij Brezjnev op als secretaris-generaal van de
partij en werd hij in het Presidium van de Opperste Sovjet gekozen. In
juni 1983 werd hij president van de Sovjet-Unie. Andropov ging allerlei
hervormingen aanzwengelen, maar al spoedig werd hij door zijn slechte
gezondheid genoodzaakt zijn activiteiten tot een minimum te beperken.
Daardoor kon hij niet voorkomen dat zijn ex-collega's in het Politburo
na zijn overlijden de zeer behoudende Tsjernenko tot zijn opvolger
kozen. |