Caesar,
Gaius Julius (Rome 12 juli 100 v.C. – aldaar 15 maart 44 v.C.), Romeins
staatsman, veldheer en schrijver, behoorde tot de familie Caesar uit het
geslacht van de Julii. Hij is vooral bekend geworden door zijn snelle
verovering van Gallia, zijn tocht over de Rubicon en de daarop volgende
opmars in Italië, zijn vestiging van een alleenheerschappij – dwars
tegen de Republikeinse traditie in –, zijn vrijages met
Cleopatra
en
zijn dramatische dood.
Als schoonzoon van Cinna en neef van Marius had Caesar relaties met de
populares, een politieke groepering die probeerde de macht van de
Senaatspartij te ondermijnen. De strijd tussen optimates en populares is
te beschouwen als een botsing tussen twee groeperingen binnen de adel,
waarbij de eerste groep haar voornaamste steun vond in de Senaat, de
tweede in het Romeinse volk. Caesar zou een belangrijke rol spelen in
deze machtsstrijd en de Senaatspartij een groot deel van haar macht
ontnemen.
Caesar begon zijn loopbaan als advocaat te Rome. Tussen 70 en 60 v.C.
maakte hij politiek carrière: als praetor in Spanje, als aedilis,
pontifex maximus en praetor urbanus. Ondertussen bemoeide hij zich met
de berechting van de medestanders van Catilina, door te pleiten voor een
vrijheidsstraf in plaats van de doodstraf. Eind 60 werd hij tot consul
gekozen en sloot hij een verbond met Pompejus, die reeds roem had
verworven in zijn strijd tegen de zeerovers en zijn veldtocht in Azië,
én met Crassus, die ongehoord rijk was en vooral bekend wegens het
bedwingen van de Spartacusopstand. Dit verbond noemt men veelal het
eerste Driemanschap. Deze benaming is niet geheel juist, omdat hier, in
tegenstelling tot het tweede Driemanschap van 43 v.C., geen sprake is
van een officiële bekrachtiging, maar eerder van een privéafspraak. Dit
verbond werd gesloten om te komen tot een bundeling van krachten tegen
de Senaat, waarbij waarschijnlijk ieder van de drie de bedoeling had met
behulp van de andere twee de macht te verwerven. Als consul schonk
Caesar in 59 v.C. aan 20!000 kinderrijke gezinnen van proletariërs
landerijen en trad op tegen de afpersingen van provinciale stadhouders.
Hiermee verwierf hij zich zo'n populariteit dat het volk hem voor vijf
jaar het Po-gebied (Gallia Cisalpina) en Illyricum toewees met drie
legioenen en de Senaat hem bovendien Gallia Narbonensis, de huidige
Provence, schonk. Vanuit dit laatste gebied veroverde hij in een achttal
jaren geheel Gallia Transalpina tot aan de Rijn. Zijn twee expedities
naar Britannia betekenden niet meer dan vlagvertoon.
Intussen
hernieuwden Pompejus, Crassus en Caesar hun verbond (56 v.C.). Pompejus
bespeurde echter dat zijn invloed leed onder de toenemende populariteit
en reële politieke macht van Caesar. Om dit tegen te gaan wenste hij een
soortgelijk commando als Caesar in Gallia had. Hiermee kwamen de drie
bondgenoten tot een verdeling van de provincies: Caesar behield Gallia,
Pompejus kreeg Spanje toegewezen en Crassus Syrië. In 53 v.C. sneuvelde
Crassus in zijn strijd tegen de Parthen. De politieke balans leek
hierdoor in het nadeel van Pompejus door te slaan. Deze en de Senaat
vonden elkaar in hun gemeenschappelijke strijd tegen Caesar, die niet
alleen te veel macht kreeg, maar bovendien niet geheel binnen de perken
van de wet handelde. De strijd werd acuut, toen Pompejus consul sine
collega (een verzachte vorm van dictatuur) werd en Caesars mandaat in
Gallia afliep. Caesar kreeg op 7 jan. 49 v.C. de opdracht zijn commando
neer te leggen. Pompejus werd tegelijkertijd bevolen de wapens op te
nemen ter verdediging van de Republiek. Caesar trok de Rubicon over, de
grens tussen zijn mandaatgebied en Italië, en gaf daarmee openlijk te
kennen op een staatsgreep uit te zijn (alea iacta est). Pompejus en de
zijnen hadden geen tijd een behoorlijk leger op de been te brengen en
konden nog slechts naar het Oosten uitwijken. De burgeroorlog was een
feit. Om de macht van Pompejus te breken, trok Caesar allereerst naar
Spanje, dat hij gedeeltelijk onderwierp. Vervolgens zette hij de
achtervolging van Pompejus in. In een eerste treffen werd hij door het
goed georganiseerde leger van Pompejus verslagen. Bij Pharsalus in
Thessalië lokte Caesar de beslissing uit: Pompejus werd verslagen en in
Egypte vermoord. Bij zijn bezetting van Alexandrië raakte Caesar
verwikkeld in de troonstrijd tussen Ptolemaeus XII en diens zuster
Cleopatra. Hij versloeg Ptolemaeus en plaatste Cleopatra op de troon.
Uit zijn intieme relatie met de Egyptische prinses werd nog in 47 hun
zoon Caesarion geboren.
Caesar kampte met allerlei problemen, zowel in de binnenlandse als in de
buitenlandse politiek: niet alleen hadden allerlei kleine heersers kans
gezien opnieuw gebied te heroveren, maar ook en vooral was een
uiteindelijke regeling van Caesars positie in Rome zelf noodzakelijk. De
buitenlandse politieke problemen bleken gemakkelijk op te lossen,
getuige Caesars bliksemoverwinning op Pharnaces van Pontus, een
koninkrijk ten zuiden van de Zwarte Zee (ter gelegenheid waarvan hij de
beroemde woorden ‘veni, vidi, vici’ zou hebben uitgesproken). In Rome
stuitte Caesar op meer problemen. Daar hij in 49 v.C. al tot dictator
voor tien jaar was benoemd, was het zaak zijn positie voor de toekomst
veilig te stellen. In 45 v.C. gelukte hem dat formeel en werd hij
dictator voor onbepaalde tijd. Bovendien was hij reeds tribuun, pontifex
maximus en opperbevelhebber. Met andere woorden: Caesar was absoluut
heerser, maar zag geen kans zijn feitelijke positie te legitimeren. Dit
vooral omdat de tegenstanders van een dergelijke dictatuur nog te
machtig waren en de republikeinse sympathieën te groot. Gevolg hiervan
was dat Caesar binnen één jaar na zijn aankomst in Rome vermoord werd:
op de Idus (15) van maart 44 v.C. werd hij voor de Senaatszaal door een
zestigtal republikeinen onder leiding van Brutus en Cassius aangevallen
en neergestoken.
In de korte tijd dat Caesar regeerde, heeft hij binnen Rome vele
hervormingen doorgevoerd. Op sociaal gebied bracht hij, in aansluiting
op de Gracchen, enige fundamentele veranderingen teweeg: zo verbeterde
hij de werkgelegenheid en korenvoorziening. Ook waagde hij voor het
eerst een kolonisatie buiten Italië, waarmee hij poogde de bevolking van
de landprovincies voor zich te winnen (tevoren was het namelijk hùn land
dat ingenomen werd om Romeinse kolonisten te vestigen). Bovendien
verleende hij hun het burgerrecht. Hij regelde de schulden, stelde een
nieuwe kalender vast, reorganiseerde het verkeer en vermaakte het volk
met publieke spelen.
Hoe men Caesar ook wil beoordelen, het valt moeilijk te ontkennen dat
hij, ondanks zijn slimme machtspolitiek, een gematigde figuur was, die
zijn best deed geen van de partijen van zich te vervreemden.
Caesar als schrijver. Caesar was ook schrijver en redenaar van formaat.
Zijn redevoeringen zijn verloren gegaan, evenals zijn poëzie (o.a.
epigrammen), een pamflet Anticato, gericht tegen de nagedachtenis van
Cato, en een grammaticale verhandeling, De analogia. Bewaard gebleven
zijn de Commentarii de bello Gallico (zeven boeken) en De bello civili
(drie boeken). In De bello Gallico beschrijft Caesar jaar voor jaar de
gebeurtenissen die leidden tot de algehele bezetting van Gallia; de
beschrijving van de laatste jaren van deze strijd, 51 en 50, is door
zijn adjudant Aulus Hirtius in een achtste boek toegevoegd: in De bello
civili worden de eerste twee jaren van de burgeroorlog tussen Caesar en
Pompejus (49 en 48) beschreven; Aulus Hirtius voegde een boek toe over
de verdere strijd in Alexandrië, anderen over die in Afrika en Spanje.
De Commentarii de bello Gallico zijn geen geschiedwerk in de eigenlijke
zin van het woord; zij hebben de vorm van ambtelijke rapporten die door
de auteur niet zonder politieke oogmerken zijn opgesteld, geschreven in
een sobere, met de tendenties van het Atticisme overeenkomende stijl en
vrij van pathos en retoriek. Cicero bewonderde deze geschriften zeer.
Behalve Suetonius en Cicero schreef ook Plutarchus zijn biografie. In de
literatuur heeft de figuur van Caesar steeds tot de verbeelding van
schrijvers gesproken. Behalve Shakespeare, wijdden ook
Dante, Voltaire,
Shaw, Brecht en Wilder werken aan hem.
UITG: De bello Gall.: d. O. Seel (21968); d. G. Dorminger (61980;
met Duitse vert.). – De bello Civ.: d. A. Klotz (31969), d. G. Dorminger
(51979; met Duitse vert.). |
|
|
|