







 |
LAND VAN HERKOMST : Zwitserland
GESCHIEDENIS
De
Appenzeller Sennenhond ( of Appenzell Berghond ) is één van de Zwitserse Sennenhonden. De andere
drie zijn de Berner Sennenhond,
de Entlebucher Sennenhond
en de Grote Zwitserse Sennenhond.
De Sennenhonden ("sennen" = boerderij of sennenhut) ontwikkelden zich in Zwitserland waar zij gebruikt
werden voor allerlei arbeid op het land. Volgens de meest gerespecteerde stelling werd de oude Molossus in
de Zwitserse Alpen Regio geïntroduceerd door de Romeinse legioenen, in de eerste eeuw voor Christus.
Dit leverde de hedendaagse Appenzeller op. De Appenzeller draagt bij aan het geloof in de Romeinse
bekwaamheid in het fokken van honden van buitengewone kwaliteit. Het Appenzeller type werd eeuwen
geleden geperfectioneerd, waarschijnlijk door kruisingen met verschillende Herdershonden, en
waarschijnlijk ook met de Puli.
Niet alleen in het Zwitserse Appenzell, maar ook in het Toggenburgdal en in St Gallen is deze variëteit
van de Sennenhonden goed bewaard gebleven. In 1898 werd dit ras voor het eerst beschreven. Het is een zeer
gewaardeerde hulp van de boeren bij het werk en als bewaker van huis en hof. De Appenzeller "Blassli"
- zoals de Zwitsers dit ras noemen - is een keiharde werker gebleven en werkt in alle weersomstandigheden.
Tegenwoordig is het ras vooral een trouwe en aanhankelijke gezinshond en bovendien een goede bewaker.
IDEALE RASKENMERKEN
Schofthoogte : reuen 52 tot 56 cm en teven 50 tot 54 cm, met een
gewicht tussen de 23 en de 25 kg. De Appenzeller is een middelgrote
hond met een verstandige en waakse uitdrukking. Het dier oogt
rechthoekig. Het lichaam heeft een brede en diepe borst en de ribben zijn
rond en goed gewelfd. De rug is recht en sterk. Matig lange benen met
flink bot. Een korte en gedrongen hals. De kleur is typisch voor alle
Sennenhonden : driekleurig - zwart en bruin met wit op de borst, bles,
staart en tenen. Het bruin zit altijd tussen het zwart en het wit.
Hoofd en schedel : het hoofd is tamelijk breed en vlak, met niet te lange,
zich naar de neus versmallende snuit, zonder duidelijke stop. Duidelijke
voorhoofdsrimpel. De neusrug is recht en breed, de neusspiegel groot. De
ogen zijn tamelijk klein en bruin met levendige uitdrukking. De oren zijn
klein, driehoekig en hangend. Schaargebit. Staart : middelmatig lang, wordt
gekruld gedragen. In rust ligt het onderste deel meestal spiraalvormig,
horizontaal opgerold op de zijde. Bij actie of beweging wordt ook het
bovenste deel van de staart opgerold terwijl het onderste deel zijdelings
opgerold blijft. Voeten : kort, gesloten en rond.
VACHT : kort stokhaar; m.a.w. 3 tot 6 cm lange, stevige haren
met of zonder ondervacht.
VERHARING : blokverharing. DAGELIJKSE BEHANDELING :
met een grove kam en borstel de losse haren verwijderen. GROTE
BEHANDELING : wanneer de vacht verhaart, ziet men tegen de tijd dat de
hond gaat verharen, kleine pluisjes wol uitsteken. Dat is het teken dat de
hond echt aan het verharen is. De loszittende ondervacht kan men met een
herdersharkje verwijderen. Enkel wassen indien echt nodig.
VOOR- EN NADELEN VAN DE VACHT : deze vacht vergt weinig onderhoud,
maar laat wel veel losse haren achter in huis.
AARD : deze jongen is atletisch en altijd opgewekt. Hij
heeft dan ook voldoende ruimte en beweging nodig. Dit ras is zeer
loyaal en territoriaal en hij voelt zich goed in een gezin waar hij kan van
houden en dat hij kan beschermen. Hij is gehard en sober, moedig,
intelligent, levendig, een goede waakhond met een natuurlijke scherpte.
Appenzellers laten hun stem graag horen.
OPVOEDING : de Appenzeller Sennenhond reageert het best op een
evenwichtige en zeer consequente opvoeding. Laat de hond zoveel mogelijk op
een positieve manier kennis maken met allerlei situaties, mensen en dieren.
Hij leert vrij snel, deels omdat hij zeer intelligent is en deels omdat hij
graag wat te doen heeft. Deze hond hoort niet in een kennel thuis, al is hij
wel graag buiten, maar dan samen met zijn baas. Behendigheid en Fly-ball
zijn geschikte sporten voor dit ras |
|
|
|