header Mensenrechten


 maak van deze website uw startpagina !

WorldwideBase
Alle wwbase pagina's

 

Oorlog en Geweld
De 1e Wereldoorlog

 

 
   







De Eerste Wereldoorlog : een van 1914 tot 1918 gevoerde strijd in Europa en het Midden-Oosten tussen de Triple Alliantie en haar bondgenoten, ook Centralen genoemd, en de Triple Entente en haar bondgenoten, ook Geallieerden genoemd. Tot de Centralen behoorden Oostenrijk-Hongarije, in de oorlog betrokken 28 juli 1914; Duitsland, 1 aug. 1914; Turkije, 1 nov. 1914; Bulgarije, 23 sept. 1915. Tot de Geallieerden behoorden Servië, betrokken 28 juli 1914; Rusland, 1 aug. 1914; Frankrijk, 3 aug. 1914; België, 4 aug. 1914; Groot-Brittannië, 4 aug. 1914; Japan, 23 aug. 1914; Italië, 23 mei 1915; Roemenië, 28 aug. 1916; Verenigde Staten, 2 april 1917; Griekenland, juni 1917.

De Eerste Wereldoorlog leidde tot de nederlaag van de Centralen en de overwinning van de Geallieerden, via een aantal wapenstilstanden (Rusland, 15 dec. 1917; Roemenië, 7 mei 1918; Bulgarije, 29 sept. 1918; Turkije, 30 okt. 1918; Oostenrijk-Hongarije, 3 nov. 1918; Duitsland, 11 nov. 1918) en tot de vredesverdragen van Brest-Litovsk (3 maart 1918), Versailles (28 juni 1919), Saint-Germain-en-Laye (10 sept. 1919), Neuilly (27 nov. 1919), Trianon (4 juni 1920) en Sèvres (10 aug. 1920).

1. Voorgeschiedenis

De late 19de eeuw werd gekenmerkt door optimisme met betrekking tot de economische en sociale vooruitgang, door nationalisme en imperialisme. De ‘belle époque’-maatschappij leek bezeten door slechts één ideologie: die van het materialisme. Vele politieke zetten op het schaakbord waren gebaseerd op streven naar hogere omzetten, met afzetmarkten, kartelvorming, marktbeheersing, marktverdeling, enz. In deze sfeer wilden militairen hun lang gekoesterde ‘plannen’ ten uitvoer brengen en de politici, al of niet door een parlementaire democratie gebonden, wilden voor de militairen niet onderdoen. De invloed van de kranten was groot. Men was gefascineerd door het cijfermateriaal dat de statistici opleverden: steenkool- en staalproductie, tonnage van schepen, sterkte van legers, bevolkingsgroei – het waren stuk voor stuk elementen waarmee de kleine burger dagelijks werd geconfronteerd en waardoor zijn patriottisme werd aangewakkerd. Het proletariaat had zijn eerste sociale overwinningen geboekt, maar de Tweede Internationale was verdeeld door een Frans-Duits antagonisme (Jaurès-Kautsky), waardoor de socialistische partijen nationalistisch van karakter werden.

Sedert 1907 waren twee groepen van Europese mogendheden door een aantal militaire verdragen en ententes met elkaar verbonden. Aanvankelijk waren echter zowel de mogendheden van de Triple Alliantie als die van de Triple Entente onderling nog sterk verdeeld. In de Triple Alliantie bleef Italië een zeer onzekere bondgenoot, terwijl de verstandhouding in de Triple Entente tussen Rusland en Groot-Brittannië slecht was. Rusland was ten gevolge van de Japans-Russische Oorlog verzwakt en Oostenrijk-Hongarije maakte van de kans gebruik om Bosnië-Hercegovina, in strijd met de bepalingen van het Congres van Berlijn, in te lijven (1908). Servië, Turkije en vooral Rusland reageerden heftig, maar Rusland durfde niet te interveniëren, daar zijn bondgenoten Frankrijk en Groot-Brittannië in deze aangelegenheid geen positie kozen. Dit annexionisme van Oostenrijk-Hongarije heeft het Servisch nationalisme sterk aangewakkerd: de Groot-Servische Beweging heeft de moord op de Oostenrijkse troonopvolger te Sarajevo veroorzaakt (1914), die de directe aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog zou worden. Om Frankrijk neutraal te houden in de Bosnië-kwestie had de Duitse keizer Wilhelm II concessies aan Frankrijk gedaan ten behoeve van zijn imperialistische politiek in Marokko, op voorwaarde dat Duitsland voor de helft zou mogen bijdragen tot de economische uitrusting van dit land (1909). Frankrijk, gesteund door Groot-Brittannië, hield zich niet aan deze belofte, legde beslag op de tolrechten in Marokko en bezette de heilige stad Fez. Wilhelm II eiste echter stevige compensatie voor Marokko; hij liet de kanonneerboot Panther, op terugreis naar Zuid-Afrika, in Agadir binnenlopen om de ‘Duitse belangen’ te verdedigen. De pers in Frankrijk en Engeland sprak van de ‘Panthersprong naar Agadir’. Uit de onderhandelingen verkreeg Duitsland slechts een klein stuk van Frans Kongo; zowel Duitsland als Frankrijk was meer dan ooit gefrustreerd.

De tegenstellingen tussen Groot-Brittannië en Duitsland kwamen voort uit de vlootkwestie. Londen hield vast aan het principe dat zijn vloot ten minste even sterk moest zijn als die van de sterkste twee mogendheden tezamen. De Duitse admiraal von Tirpitz had, met de keizer, andere ideeën over deze zaak. In 1912 voerde Lord Haldane, Brits minister van Oorlog, besprekingen te Potsdam. Duitsland wilde zijn vlootprogramma slechts inkrimpen als Groot-Brittannië de Triple Entente losliet. Hiertoe was Londen niet bereid en de relatie met Duitsland verkoelde aanzienlijk. De Turkse overheersing van Macedonië was een doorn in het oog van de Groot-Servische Beweging. Met hulp van Rusland gingen Serven, Grieken en Bulgaren in 1912 in het offensief tegen Turkije (Eerste Balkanoorlog). Turkije werd verslagen, maar bij het verdelen van de buit bleken de bondgenoten het niet eens: een Tweede Balkanoorlog was nodig om te komen tot het Verdrag van Boekarest, waarbij Bulgarije zich met heel wat minder winst tevreden moest stellen. Rusland had zijn invloed in de Balkan flink verstevigd, zodat de Donaumonarchie en Duitsland zich geen enkel toegeven aan Servië meer konden veroorloven. In 1912 en 1913 werden de banden tussen de respectieve partners nauwer aangehaald (Frankrijk/Rusland; Frankrijk/Groot-Brittannië; Duitsland/Oostenrijk-Hongarije).

Sedert 1913 werd de effectiviteit van de legers in vredestijd verhoogd, eerst bij de leden van de Triple Alliantie, daarna bij de Triple Entente. Zelfs het neutrale België voerde in 1913 de algemene dienstplicht in. Alleen Groot-Brittannië en Italië deden voorlopig niet mee. Deze bewapeningswedloop heeft bijgedragen tot het scheppen van een oorlogspsychose die bevorderlijk was voor de rechtvaardiging van de grote oorlogsuitgaven ten opzichte van de bevolking. In 1914 wilde niemand in Europa een ‘grote oorlog’, maar iedereen achtte een snelle diplomatieke overwinning, desnoods met militaire acties, vanzelfsprekend.

2. Verloop

De moord op aartshertog-troonopvolger Frans-Ferdinand en zijn echtgenote op 28 juni 1914 te Sarajevo door de Serviër Princip werd door Oostenrijk aangegrepen om met één slag zijn prestige in de Balkan te herstellen. De rechtstreekse medeplichtigheid van Servië aan de moord was niet bewezen, maar Oostenrijk-Hongarije stelde Servië en de Groot-Servische Beweging hiervoor aansprakelijk. Een maand later, op 23 juli, stuurde de Oostenrijkse keizer Frans-Jozef, na ruggespraak met keizer Wilhelm II, een ultimatum aan Servië. Hierin eiste de Donaumonarchie de bestraffing, onder haar controle, van de moordenaars. Servië stemde toe het conflict te onderwerpen aan het Permanent Hof van Arbitrage te Den Haag, maar weigerde een Oostenrijks onderzoek op eigen bodem. Oostenrijk verbrak daarop de onderhandelingen (25 juli) en op 28 juli verklaarde het Servië de oorlog. Op 29 juli mobiliseerde Rusland gedeeltelijk zijn troepen om Oostenrijk te intimideren en op 30 juli ging tsaar Nicolaas II over tot algemene mobilisatie en traden de militaire verdragen met Frankrijk en Groot-Brittannië in werking. Op 31 juli stuurde Duitsland ultimatums naar Rusland en naar Frankrijk. Van Rusland werd geëist dat het de mobilisatie zou stopzetten en aan Frankrijk werd gevraagd om zijn houding kenbaar te maken. Rusland antwoordde niet meer, zodat Duitsland op 1 aug. Rusland de oorlog verklaarde. Frankrijk antwoordde dat het zou handelen ‘naar eigen belang’ en ontving op 3 aug. de Duitse oorlogsverklaring.

Op 31 juli had Groot-Brittannië aan Frankrijk en aan Duitsland gevraagd of ze de Belgische neutraliteit zouden eerbiedigen. Frankrijk had hierop positief gereageerd; Duitsland vroeg echter of Groot-Brittannië neutraal zou blijven ingeval Duitsland de Belgische neutraliteit zou eerbiedigen. Hierop kwam geen antwoord. Het Duitse ultimatum aan België kwam op 2 aug. België weigerde de vrije doortocht van de Duitse troepen en deed een beroep op de Britse garantie. Op 4 aug. overschreden de Duitse troepen het Belgisch grondgebied en aldus trad Groot-Brittannië, als derde lid van de Triple Entente, in oorlog met Duitsland en de Donaumonarchie.

Het Duitse Schlieffenplan (zie Alfred von Schlieffen) beoogde door een snelle aanval over vlak terrein de Kanaalkusten te bereiken en Frankrijk uit te schakelen door Parijs te bedreigen; eerst daarna zou men met de Russen afrekenen. Er werd echter afgezien van een doortocht door Nederland en von Moltke achtte in aug. 1914 een Duitse rechterflank die te Bergen (Mons) al naar het zuiden omboog om Parijs te bereiken, voldoende. Wegens het felle verzet van de forten te Luik en de bedreiging in de rug van de Vesting Antwerpen trok de Duitse rechterflank onder von Kluck langzamer en met minder troepen naar Parijs. De Duitsers ondervonden moeilijkheden met hun bevoorrading en bereikten in gebroken slaglinie de Marne. Op het moment dat deze Duitse beweging haar maximum had bereikt, volgde een Franse tegenaanval: de Franse opperbevelhebber, Joffre, geassisteerd door de commandant van Parijs, Galiéni, lanceerde een krachtige tegenstoot aan de Marne; de Duitsers werden teruggeslagen tot aan de Aisne.

Intussen waren de Britten (British Expeditionary Forces, BEF) op het continent gearriveerd. De Duitsers trachtten nu met alle macht de befaamde wedloop naar Het Kanaal te winnen. Ze rekenden af met de Vesting Antwerpen, maar konden niet beletten dat koning Albert met een deel van het Belgische leger wist te ontsnappen, en zij ontmoetten dit, stevig achter de IJzer verschanst. De Britten hadden de sector bij Ieper bezet en de Fransen lagen meer zuidwaarts. In oktober-november had de eerste Slag van Ieper plaats. De Slag aan de IJzer was daar het eerste onderdeel van. Ondanks heftige pogingen konden de Duitsers de Geallieerden niet uit hun stellingen verdrijven. Maar evenmin konden de Geallieerden in december in Artesië en in Champagne enige beduidende successen boeken. Vanaf Nieuwpoort tot de Frans-Zwitserse grens bij Basel groef men zich in; het werd een stellingenoorlog.

De Russen waren eerder gemobiliseerd dan de Centralen hadden vermoed en vielen Oost-Pruisen en Galicië binnen. Hindenburg kon ze bij Tannenberg (sept.) verslaan, maar de Oostenrijkers verloren Lemberg (Lvov) en konden evenmin iets uithalen tegen de Serviërs (Slag om Belgrado). In november trachtten de Duitsers Warschau in te nemen, maar zij slaagden daarin niet. Op 1 nov. trad Turkije in de oorlog aan de zijde van de Centralen. Rusland was zo van de Middellandse Zee afgesloten en het perspectief van een Britse aanval op het Turkse Midden-Oosten lag in het verschiet.

Wat zich in aug. 1914 had aangediend als militaire wandelingen tussen enkele Europese hoofdsteden, bleek aan het einde van dat jaar reeds te verworden tot een van de grootste slachtpartijen uit de westerse geschiedenis. Elk kamp zocht naar nieuwe bondgenoten. De Geallieerden kregen de steun van Japan, Italië (zie irredentisme), Roemenië, Griekenland en ten slotte de Verenigde Staten; de Centralen brachten Turkije en Bulgarije in hun kamp. De militaire operaties breidden zich tot andere gebieden uit en er ontstond een derde front, in o.m. Italië, de Balkan, het Midden-Oosten en Afrika. Hier wisten de Geallieerden de hand te leggen op de Duitse koloniën, zoals Japan dit reeds met de Duitse concessies in China had gedaan.

Het westelijk front werd in de jaren 1915 en 1916 gekenmerkt door een aantal offensieven (Artesië en Looz; Tweede Slag om Ieper in 1915; Verdun en de Somme in 1916; zie Slag bij Verdun en Slag aan de Somme) die tot doel hadden ‘de forcing’ te realiseren, waarbij een einde aan de oorlog kon worden gemaakt. Zeer veel materieel en mensenlevens werden daaraan opgeofferd. De diverse legerstaven ontbrak het aan realiteitszin en de politici waren niet bij machte iets te veranderen. Aan het oostfront wisten de Russen begin 1915 nog het initiatief te behouden in de slag om de Karpaten, maar ze werden honderden kilometers teruggeslagen in een groots opgezet offensief (mei 1915), waarbij Mackensen grote roem oogstte. De Geallieerden hielden gecombineerde acties in de Dardanellen (febr.–mei 1915), maar de Duitse generaal Liman von Sanders wist de Turken kundig te leiden. Ook de landing bij Thessaloníke (okt. 1915–1916) bleek geen direct succes voor de Geallieerden. De offensieven van de Italianen aan de Isonzo waren even talloos als kansloos; ze vermochten de Oostenrijkers niet uit hun uitstekende verdediging te lokken. Na mei 1915, toen de Russische dreiging veel verder weg lag, konden de Oostenrijkers, gesteund door Duitse effectieven, eindelijk met Servië afrekenen, dat in okt. 1915 veroverd werd. In aug. 1916 trachtten de Russen nog terug te slaan; Broesilov kon in Galicië enige vooruitgang boeken, maar de Centralen liepen het pas in de oorlog gekomen Roemenië overhoop.

De Turken deden in 1914 en 1915 twee aanvallen op het Suezkanaal (dat van vitaal belang was voor de aanvoer van troepen en goederen uit het Gemenebest). Groot-Brittannië wist Egypte voor zich te winnen door het als een onafhankelijke staat te erkennen, maar een Brits offensief vanuit de Perzische Golf in Mesopotamië werd een catastrofe voor de Britten. Ook de Russische aanvallen op Aziatisch Turkije (Erzurum en Kars) hadden weinig succes. Toch werd door deze operaties voorkomen dat Turks-Duitse offensieven in de richting van Brits-Indië vaste vormen aannamen. In Arabië trachtten de Britten eerst met Ibn Sa‘oed, de latere vorst van de Hedzjaz, tot een vergelijk te komen, waardoor dit gebied zich losmaakte van het Turkse Rijk. Een belangrijke rol werd hierbij gespeeld door Lawrence of Arabia. Definitief succes werd hier slechts in 1917 geboekt, toen Allenby Jeruzalem veroverde en nadien Syrië kon bezetten (1918).

Al vrij spoedig na het uitbreken van de vijandelijkheden was de Britse blokkade van de Duitse kust sluitend gemaakt en waren de zeeën vrijwel gezuiverd van Duitse koopvaarders. De wens de slagvloot te sparen als een vuistpand bij vredessluiting, belette Duitsland deze in te zetten om de blokkade te breken toen daar nog kans op was; door de snellere Britse scheepsbouw werd het nadelig verschil voor Duitsland steeds groter. Acties van de Duitse vloot bleven beperkt tot snelle uitvallen (Slag bij Doggersbank). Duitsland beantwoordde de blokkade met een handelsoorlog, maar na enkele successen (o.m. bij Coronel) werden zijn kruisers geleidelijk uitgeschakeld (vooral bij de Falklandeilanden). Meer succes hadden zij met de onderzeebootoorlog, ten onrechte een ‘tegenblokkade’ genoemd, waarvan ook neutrale koopvaarders (o.m. Nederlandse) bij honderden het slachtoffer werden. Daar de Britse blokkade de voedselvoorziening en de aanvoer van voor de oorlog noodzakelijke grondstoffen steeds meer ontwrichtte, besloot de Duitse vlootleiding deze alsnog te doorbreken. De ‘Hochseeflotte’ leverde in mei 1916 de Zeeslag bij Jutland tegen de ‘Grand Fleet’ onder Jellicoe. Ondanks een tactisch succes van de Duitsers, die de minste verliezen leden, was strategisch de winst voor de Britten.

Belangrijker was de winst die de Duitsers haalden uit de sedert 1 febr. 1917 aangekondigde onbeperkte onderzeebootoorlog. Tijdens de oorlog werd niet minder dan 1, 5 miljoen ton van de geallieerde koopvaardij gekelderd; voor die tijd niet geringe cijfers. Vele passagiersschepen werden door de Duitsers eveneens gekelderd (o.m. de Lusitania), wat hun de woede van de neutralen en vooral van de Verenigde Staten op de hals haalde, al vervoerden deze schepen ook wel oorlogsmaterieel. In een gecombineerde actie van de Britten werd de haven van Zeebrugge in 1918 uitgeschakeld en voerden de geallieerden geleidelijk het konvooistelsel in.

Duitsland was pas laat op het Afrikaanse continent verschenen. Zijn invloed was bijgevolg ook niet groot, al waren zijn gebieden niet onaanzienlijk. Vanaf 1914 begonnen de Geallieerden op vele plaatsen offensieven tegen Duitse kolonies. Vanuit de Goudkust veroverden de Britten Duits Togoland, dat zich reeds op 26 aug. 1914 overgaf. De Zuid-Afrikaanse leiders L. Botha en J.C. Smuts streden aan de zijde van Groot-Brittannië en veroverden na een lange en moeizame campagne Zuidwest-Afrika (overgave op 9 juli 1915), het huidige Namibië. Duits Kameroen werd door Britten, Fransen en Belgen aangevallen en Youandé viel op 1 jan. 1916. Alleen in Duits Oost-Afrika (Tanganyika) namen de Duitsers onder de leiding van Von Lettow-Vorbeck het initiatief en vielen Britse gebieden aan bij het Victoriameer, in Oeganda en te Mombasa. In dit deel van Afrika konden de Duitsers standhouden tot in 1918. De inheemse bevolking streed meestal aan de zijde van de kolonisatoren en onder blanke officieren. Sommige Frans-Afrikaanse kolonies (o.m. Senegal) leverden contingenten aan het moederland die aan het westelijk en het zuidelijk front in Europa werden ingezet.

Ondanks het feit dat aan het westelijk front de moordende offensieven elkaar opvolgden (het Nivelle-offensief in april; de Derde Slag bij Ieper-Passendale in juli–sept.), overigens zonder noemenswaardige terreinwinsten maar wel met ruim 1 miljoen slachtoffers, was er in 1917 een duidelijke oorlogsmoeheid te merken in beide kampen. Erzberger in Duitsland sprak over een ‘vrede zonder annexaties’ en Caillaux in Frankrijk zelfs over ‘een vrede zonder overwinning’. Er was defaitisme in het Franse leger, muiterij zelfs, en in Italië werden oproerige arbeiders uit Turijn naar het front gestuurd, waar hun defaitisme zorgde voor de catastrofe van de Elfde Slag bij de Isonzo (sept.).

Er waren reeds eerder, in 1915–1916, vredespogingen ondernomen (de zending-House uit de Verenigde Staten naar Europa, de nota van Duitsland van 12 dec. 1916, de relaties van Albert I met zijn Beierse familie). In 1917 nam de nieuwe Oostenrijkse keizer, Karel I, contact op met de Geallieerden en deed paus Benedictus XV op 1 aug. 1917 een plechtige vredesoproep. Al deze pogingen mislukten doordat de Duitsers hun annexionistische eisen ten overstaan van België niet wilden opgeven. Noch in het ene noch in het andere kamp was er een ernstige wil tot compromis aanwezig.

Twee belangrijke politieke feiten domineerden 1917: de intrede van de Verenigde Staten in de oorlog aan de zijde van de Geallieerden en de Oktoberrevolutie (zie Russische Revolutie) in Rusland. De Geallieerden konden voortaan rekenen op een geweldige economische en industriële macht die hun uitgeputte reserves massaal kwam aanvullen. De Duitsers hielpen de revolutionairen in Rusland en de Vrede van Brest-Litovsk deed in feite het tweede front in het oosten ophouden. Ludendorff kon aldus troepen vrijmaken voor het westelijk front, echter niet voldoende daar de Duitsers en de Polen tot in Riga en in Oekraïne doordrongen en in gevechten bleven gewikkeld met de bolsjevieken. Begin 1918 formuleerden de Geallieerden hun doelstellingen inzake een vrede in een rede van de Britse premier Lloyd George op 5 jan., drie dagen later gevolgd door de rede van president Woodrow Wilson (de ‘Veertien Punten’) voor het Amerikaanse Congres. De Centralen reageerden afwijzend.

In maart 1918 barstte de ‘Kaiserschlacht’ aan de Somme los; de Geallieerden weken terug, maar de Duitsers verloren meer manschappen; in april–mei beukte Ludendorff op het geallieerde front aan de Aisne en in juni stond het gehele westelijke front in lichterlaaie. De Duitsers bombardeerden zelfs Parijs vanaf een afstand van ruim 100 km. Door een uiterste krachtsinspanning van de Geallieerden, nu daadwerkelijk gesteund door Amerikaanse divisies, en door een beter gebruik van tanks, kon maarschalk Foch in juli een tegenoffensief inzetten aan de Marne, dat uitgebreid werd in de volgende twee maanden aan de IJzer en bij Saint-Michiel en dat het moreel van de Duitse troepen brak (8 aug. de ‘Zwarte Dag’ voor de Duitse legerleiding), daar het ook het thuisfront beïnvloedde. Ondanks de wapenstilstand die Roemenië vroeg in mei, volgde een geallieerd offensief in Bulgarije, Macedonië en Italië, dat succes opleverde. Op 29 sept. vroeg Bulgarije een wapenbestand, op 30 okt. deed Turkije hetzelfde, op 3 nov. legde Oostenrijk-Hongarije de wapens neer en als laatsten ondertekenden de Duitsers op 11 nov. een wapenstilstand in het bos te Compiègne.

3. Gevolgen

De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog of, zoals zij toen heette, de Grote Oorlog, gevoerd door moderne geïndustrialiseerde staten, maar met verouderde militaire strategieën, waren catastrofaal: ca. 10 miljoen doden en 20 miljoen gewonden, enorme verwoestingen in Vlaanderen en Noord-Frankrijk en grote gaten in de mannelijke bevolkingsopbouw. De vrede werd gesloten op basis van het door de Amerikaanse president Wilson naar voren gebrachte zelfbeschikkingsrecht van de volken en het principe van de nationale staat. Dit werd echter alleen toegepast op de gebieden van de overwonnenen en het probleem van de minderheden werd niet adequaat opgelost.

De dubbelmonarchie viel militair gezien eind sept. 1918. Tsjechoslowakije werd op 28 okt. 1918 gevormd uit Bohemen, Moravië en Slowakije. Joegoslavië werd een dag later gevormd uit de koninkrijken Servië en Montenegro, de voormalige Oostenrijkse gebieden Krain, Kroatië-Slavonië, Dalmatië, Bosnië-Hercegovina en Vojvodina. Op 1 nov. 1918 werd in Hongarije een zelfstandige regering gevormd. Op 12 nov. 1918 werd de eerste Oostenrijkse republiek uitgeroepen. Door de ontbinding van Oostenrijk-Hongarije ontstond een politiek vacuüm in Centraal-Europa.

Duitsland beschouwde het Verdrag van Versailles (1919) als een ‘Friedensdiktat’ en alle politieke partijen weigerden medewerking aan de uitvoering van de verdragsbepalingen. Twee grote staten, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, namen geen verantwoordelijkheid voor de vredesverdragen. Bovendien waren de Verenigde Staten de machtigste staat en de grootste schuldeiser van de wereld geworden. Het Turkse Midden-Oosten werd verdeeld tussen Franse en Britse protectoraten, terwijl men zowel aan de zionisten (Balfour-declaratie, 1917) als aan de Saoedi's vrijheid in een staat had beloofd. Het opportunistische Japan profiteerde van de oorlog en nam de economische machtspositie van de Britten in het Verre Oosten over.

Het optimisme dat het Europa van 1914 had gekenmerkt, was in 1919 totaal verdwenen. Bij de vredesverdragen en de ontwikkelingen daarna kwamen de wederzijdse rancunes en onderlinge veten sterk naar voren. In het Verdrag van Versailles kan men kiemen van de Tweede Wereldoorlog zien.

 
   

Paleontologie



uw eigen startpagina
Aangepast zoeken

© copyright WorldwideBase 2005-2009