
 |
Wanneer
we spreken over het ontstaan van de mens, dan nemen we sowieso de
termen 'afstamming' of 'evolutie' in
de mond. Dit is een tak van de wetenschap waarvoor de Engelse
bioloog
Charles Darwin (foto) in 1859 met zijn 'Origin of species'
(het ontstaan der soorten) een ferme duw heeft gegeven.
Evolutie is niet uitsluitend een vraagstuk wat enkel tot de
biologie behoort, maar bestrijkt ook alle andere
natuurwetenschappen in de ruimste zin van het woord.
Het ontstaan en de dynamische ontwikkeling van materie en leven,
de ontplooiing van het bewustzijn in het wezen 'mens' en zijn
perspectieven voor de toekomst kunnen geen denkend mens onberoerd
laten.
Evolutie gaat niet enkel de beoefenaars van natuurwetenschap,
filosofie en theologie aan, maar vormt voor ieder die zich zelf
kan zien als deel van de mensheid, dus als deel van het leven en
dus ook als deel van de gehele grandioze kosmos, een probleem van
de eerste orde : een probleem dat niet alleen zijn drang naar
inzicht maar ook zijn religie diep beroert.
In het geheel
van de natuur neemt de mens geen volledig geïsoleerde plaats in.
Hij vormt met de hem omringende planten- en dierenwereld een
biologische eenheid. Zijn levensfuncties verschillen niet
essentieel van die van de andere levensvormen. Zijn lichaam is
volgens dezelfde bouwprincipes ingericht als dat van de gewervelde
dieren en in de meeste details van zijn inwendige organisatie
verschilt hij niet noemenswaardig van de mensapen.
Zuiver biologisch gezien is het moeilijk om aan te nemen dat de
mens buiten het 'evolutiegebeuren' staat, dat zijn aanwezigheid op
aarde los van de dierenwereld gezien moet worden. De biologie en
de studie van de prehistorie verstrekken ons een overvloed van
gegevens, die het ontstaan van de mensheid uit dierlijke
voorouders wel niet dwingend bewijzen, maar toch een hoge mate van
waarschijnlijkheid geven.
Wanneer we de afstamming van de mens uit dierlijke voorouders als
hypothese aanvaarden, moeten we toch wel erkennen, dat het
evolutieproces hiermee een uitzonderlijke prestatie heeft
geleverd. In vergelijking met de hoogst ontwikkelde dieren is de
mens een wel heel bijzonder wezen. Dit betekent dat het
verstandelijke wezen 'mens' slechts tot stand kon komen door
werking van onbekende, maar zeker heel aparte factoren, die op de
andere dierlijke vormen niet of nauwelijks hebben ingewerkt.
De mens heeft zijn aparte en dominerende positie te danken aan
onbekende factoren, die tot vergroting en uitbouw van zijn
verstandelijke vermogens geleid hebben. Hiermee ging gepaard een
aanzienlijke toename van zijn hersenvolume. Voornamelijk in het
voorhoofdsgedeelte werd een grote plaats ingeruimd voor
zenuwcellen, die niet voor zuiver lichamelijke functies bestemd
zijn, maar een taak hebben als geheugen- en associatiecentra. Hier
ontwikkelden zich de onmisbare instrumenten, die een werkelijk
bewustzijn mogelijk maakten. Dit bewustzijn stelde de
mens in staat tot begripsvorming, tot kennis van goed en kwaad,
tot het onderzoeken, beoordelen en kennen van zichzelf, tot taal
en schrift als communicatiemiddelen met zijn medemensen, tot
techniek en wetenschap, tot allerlei vormen van kunst en boven dit
alles uit : tot religie en mystiek.
Onze
biologische kennis van de evolutie in het algemeen en van die van
de mens in het bijzonder is helaas vol hiaten en weinig
indrukwekkend. Sinds Darwin werden tal van evolutietheorieën
opgesteld, die naast grote verschillen in opvatting in één
belangrijk punt overeen stemmen : de volledige onbewijsbaarheid !
Toch is evolutie meer dan een goed hanteerbaar werkschema voor
vakbiologen. Maar over het wezen van dit fenomeen en de processen,
die hierbij werkzaam waren en nog zijn, lopen de meningen sterk
uiteen. |