 De
typische alpenfauna leeft boven de boomgrens (1725–2400 m). De
lucht is hier ijl, de temperatuur laag, de vochtigheid relatief
hoog. Boven de sneeuwgrens leven zelfs nog ca. 400 soorten, tal
van geleedpotige dieren, enkele slakken en platwormen; 27
soorten hiervan komen zelfs alleen in dit gebied voor. Vele
alpenbewoners (eekhoorn, alpensalamander, adder en vele
insecten) zijn donkerder van kleur dan hun soortgenoten uit
lagere streken. Vele insecten (apollovlinder, hommels, vliegen)
zijn zwaar behaard.
Van de zoogdieren leven de gems, de steenbok, de sneeuwhaas, de
sneeuwmuis en de alpenmarmot (zie marmotten) alleen in dit
gebied; de sneeuwmuis komt hoger voor dan enig zoogdier in
Europa (tot 4100 m). De alpenvogels zijn zowel stand- als
trekvogels. Bekende soorten zijn de steenarend, de
alpengierzwaluw, de alpenkauw, de alpenkraai, de rotskruiper en
het sneeuwhoen, welke beide laatste tot aan de grens van de
eeuwige sneeuw voorkomen. De kleine of levendbarende hagedis en
de adder leven tot ca. 2750 m, de zwarte alpensalamander zelfs
tot 3000 m. Onder de talrijke geleedpotigen zijn verschillende
lagere insecten, zoals de gletsjervlo, de rotsspringer (Machilis
nivicomes) en ook de hooggebergtemijt (Erythraeus regalis).
Slakken van het geslacht Vitrina komen nog tot 3000 m voor.
Door toedoen van de mens zijn verschillende soorten, van lagere
naar hoger gelegen gordels verdreven.
|