Als
voorbeeld voor een beschrijving van bewoners van de tropische
regenwouden kiezen we voor de indianenvolken Arowakken, de
Cariben en de bosnegers, of de Marrons (van het tropisch
regenwoud van Suriname).
De
oorspronkelijk bewoners van de tropische regenwouden
(kustgebieden) van Suriname zijn de indianen. Er wonen hier twee
stammen: de Arowakken en de Cariben. De eerstgenoemden zijn de
oudste bewoners van Suriname, hebben er de landbouw uitgevonden,
maar werden zeer lang geleden van hun beste gronden verdreven
door de Cariben, die vooral sterk waren als kustvaarders . Hun
grootste nederzetting, een soort hoofdstad, ligt aan de monding
van de rivier de Marowijne. Deze plaats heet Galibi, en dat is
eigenlijk hetzelfde woord, dat de Europeanen later verbasterden
tot "Carib". Deze trotse en zwijgzame mensen wonen daar in ruime
hutten, die in een hele lange rij langs de rivier staan, met ook
veel ruimte ertussen. Deze Indianen zijn voor, zeg, 75%
zelf-voorzienend: produceren hun eigen voedsel, kleding,
gereedschappen, etc. Westerse invloed is er natuurlijk wel: men
is tot het katholicisme bekeerd, de kinderen gaan naar school.
Een belangrijke werkzaamheid is de visserij. Ze hebben besloten
om hier enige over-productie te leveren: er is een coöperatie
gevormd, die een koelhuis heeft gebouwd, vrachtwagen
aangeschaft, en er wordt wat vis in de stad verkocht. Met dit
economische initiatief hoopt men de eigen toekomst in de hand te
houden, en niet tot een toeristische attractie te verworden.
Zelf houden ze van gerookte vis. Dat spoelt ook lekker weg met
een mok 'bier', wat uit het (giftige) sap van de Cassave-knol
bereid wordt. Een perfecte combinatie - voor wie er van houdt...
Deze mensen hebben dan het zeilschip uitgevonden, maar het wiel
was ze onbekend. Ze gebruiken het zelfs niet voor pottenbakken.
Maar dat neemt niet weg dat ze mooie potten kunnen bakken,
waarbij er verschillende kleuren klei gecombineerd worden. Er
wordt ook landbouw gepleegd (Cassave is een belangrijk gewas),
en tussen de huizen staan ook nuttige planten, zoals
Papaja-bomen.
De Marrons zijn de afstammelingen
van zwarte slaven, die meer dan twee eeuwen geleden ontsnapten
van de plantages. Boven de eerste sula's (stroomversnellingen)
waren ze veilig voor hun achtervolgers , die met hun grote
schepen niet konden komen daar niet konden komen.
De verschillende groepen ontsnapte slaven behielden hun
Afrikaanse cultuur, en vormden weer stammengemeenschappen. Elk
dorp heeft zijn eigen mondelinge geschiedenis, en men kan
precies navertellen van welke plantage de voorouders van dat
dorp ontsnapten, met veel details en namen en avonturen van hun
helden. Ook de blanke bazen zijn nog bij naam bekend. In 1760
werd een vredesverdrag gesloten tussen de Bosnegers en de
Hollanders, waarbij de stammen der Marrons autonomie verleend
werd binnen Suriname.
|