New York (USA) -
De bron van veel gedragsstoornissen ligt mogelijk niet in de genen maar in
het zogenaamde junk-DNA. Wetenschappers zochten jarenlang vergeefs op de
verkeerde plek in het genoom.
Wetenschappers van de Mount Sinai School of Medicine in New York denken dat
junk-DNA, het deel van ons DNA dat niet codeert voor eiwitten, belangrijke
aanknopingspunten bevat voor het begrijpen van gedragstoornissen. Om
preciezer te zijn kijken de onderzoekers naar plekken in het genoom die
coderen voor small non-messenger RNA (snmRNA). Dit type RNA komt veel voor
in de hersenen.
Tot nu toe vonden wetenschappers nauwelijks genen die betrokken zijn bij
gedragsstoornissen. Nu blijkt dat ze waarschijnlijk op de verkeerde plek in
het genoom hebben gezocht. Wetenschappers weten al tijden van het bestaan
van snmRNA, maar namen aan dat het geen functie had. Inmiddels is bekend dat
snmRNA genen aan en uit kan zetten. Sommige wetenschappers beginnen te
speculeren dat snmRNA's een heel nieuwe klasse van genen vormen.
Gebrek aan expressie van een bepaald snmRNA molecuul houdt vermoedelijk
verband met het Prader Willi syndroom. Jonge kinderen met dit syndroom eten
slecht en hebben weinig spierkracht. Later gaat het kind juist extreem veel
eten wat leidt tot dodelijke vetzucht.
De onderzoekers van Mount Sinai hebben een snmRNA molecuul gevonden dat een
rol speelt bij het activeren van het gen dat het corticotropine releasing
hormone (CRH) aanmaakt. CRH is een belangrijk hormoon dat de respons op
stress regelt. Als de CRH-productie verstoord is, krijgt de patiënt last van
depressie, angststoornissen of anorexia nervosa. |
|
|
|
|
|
|