1. Geschiedenis
Na de Grote Volksverhuizing was het kerngebied van het latere Russische
Rijk, dat zich van de Finse Golf tot in de Zuidrussische steppe en van
de Boeg tot aan de Oka uitstrekte, door Slavische volken bewoond. De
meeste waren tribuutplichtig aan het halfnomadische rijk van de Chazaren,
dat de karavaanwegen tussen Europa en Azië controleerde. Sinds de 6de
eeuw drongen Scandinavische krijgers, de Varjagen (uit Vaeringar) met
hun boten vanuit de Oostzee het land binnen en maakten zich op den duur
meester van versterkte plaatsen en steden.
In de 9de eeuw hebben de Varjagen de voornaamste twee centra, Novgorod
en Kiëv, onderworpen en tot bases van hun machtsvorming gemaakt, in
Novgorod ca. 860 door de legendarische aanvoerder Rurik.
1.1 Het Rijk van Kiëv
(ca.
880-1240). De werkelijke stichter van de Russische staat was Oleg,
Ruriks opvolger te Novgorod, die ca. 880 Kiëv veroverde. Onder zijn
opvolgers nam de Varjagische heerschappij over het uitgestrekte rijk
ondanks tijdelijke tegenslagen vastere vormen aan, waarbij de van
oorsprong Scandinavische bovenlaag van gevolgslieden-krijgers door de
Slavische bevolking snel werd geassimileerd. Voor de opbouw van de
Russische staat was voorts van groot belang dat de verering van tribale
godheden van de Slaven plaats maakte voor een uniforme staatseredienst.
Vladimir de Heilige (980-1015), die aanvankelijk getracht had de cultus
van de dondergod Peroen door te zetten, sloot in 988 een huwelijk met de
Byzantijnse keizersdochter Anna, dat de overgang tot het orthodoxe
christendom bezegelde. De kerstening bracht Rusland in de kring van de
Byzantijnse beschaving en deed het, althans na 1054, van de westerse en
de Scandinavische wereld vervreemden. De regering van Vladimirs zoon
Jaroslav de Wijze (1019-1054) betekende het hoogtepunt van het rijk van
Kiëv-Roes, dat tot de rijkste en machtigste in de christenheid behoorde.
In de tweede helft van de 11de eeuw was een neergang te zien. De
winstgevende karavaan- en zeehandel werd verstoord door regelmatig
terugkerende invallen van de steppenomaden. Het Slavische stelsel van
erfopvolging (senioraat) leidde tot een versnippering van het rijk onder
de afzonderlijke vorstenzonen, die als deelvorsten hun eigen
machtsbereik onafhankelijk van de centrale macht van de grootvorst van
Kiëv maakten en hun gebied weer verder onder hun mannelijke nakomelingen
verdeelden.
Het meest westelijk gelegen deelvorstendom Galicië, dat het sterkst de
westerse invloeden onderging, ontwikkelde zich tot een half feodale
staat, waarin de vorst zijn macht met de magnatenadel (de bojaren) moest
delen. Novgorod, in het noorden, werd een welvarende stadsrepubliek,
waar de burgerij in haar vergaderingen (vetsje) het beleid bepaalde,
terwijl de gekozen vorst slechts militaire bevoegdheden behield. Geheel
anders was de toestand aan de Volga en de Oka, in het deelvorstendom
Vladimir-Soezdal. Door een gestadige toevloed van vluchtelingen uit het
bedreigde zuiden, die zich hier vestigden, nam het sterk in betekenis
toe, doch het weinig vruchtbare land met zijn barre klimaat bood hun
slechts beperkte mogelijkheden.
Het verzwakte en verdeelde Rusland bleek in de 13de eeuw niet meer in
staat zijn belagers van west en oost het hoofd te bieden. Zweden, dat
Finland onderwierp, en de Duitse Orde, die de Oostzeegewesten veroverde,
bedreigden het aan de noordwestkant, terwijl de Litouwers Zwart-Rusland,
Polotsk en andere deelvorstendommen inpalmden.
Onder Batoe Chan vielen de Mongolen in 1237 vanuit het oosten Rusland
binnen. Met uitzondering van Novgorod werden binnen enkele jaren alle
grote Russische centra veroverd en verwoest. In dec. 1240 werd Kiëv
bestormd, uitgemoord en platgebrand - een ramp waarvan het zich pas na
eeuwen zou herstellen.
1.2 De tijd van de Mongoolse en Tataarse overheersing
(1240-1480). Daniël van Galicië, de laatste grootvorst van Kiëv, had
aanvankelijk met westerse hulp getracht de Aziaten het hoofd te bieden,
doch Batoe Chan, die het stepperijk van de Gouden Horde had gesticht,
bleek sterker te zijn. Na een nieuwe inval in 1259 moest Galicië een
zwaar tribuut gaan betalen en zag het van verder verzet af.
Fortuinlijker op den duur waren de Litouwers, die geleidelijk alle
Russische vorstendommen in het bassin van de Dnepr onder hun gezag
wisten te brengen en in 1362 bij Sinyje Vody de Gouden Horde een
beslissende nederlaag toebrachten. Het langst en zwaarst hadden de
Oost-Russische vorstendommen van de Tataren te lijden. Hun heersers
werden zetbazen van de Gouden Horde, die de bevolking zware lasten
oplegde en elke poging tot verzet op wrede wijze afstrafte. Alexander
Nevski, die in zijn jonge jaren als vorst van Novgorod de Zweden en de
Duitsers verslagen had, moest zich als grootvorst van Vladimir
(1252-1263) de pijnlijkste vernederingen laten welgevallen. Na zijn dood
werd het land onder zijn zoons verdeeld; de jongste van hen, Daniil,
werd deelvorst van Moskou. Door een bedachtzaam beleid slaagde reeds
Daniil (gest. 1304) erin zijn bezit te verdubbelen en zijn opvolgers
maakten van Moskou de kern van een nieuwe Russische staat. De verwerving
van de grootvorstelijke waardigheid en van het recht het Tatarentribuut
in alle Russische landen te innen, gaven de heersers van Moskou een
voorsprong op hun mededingers. Voorts profiteerden zij van de
omstandigheid dat de metropolieten van Kiëv sinds 1320 te Moskou
zetelden.
1.3 Het Moskovische rijk
(1480-1613). Op de door zijn voorgangers gelegde grondslag bouwde nu
Ivan III (1462-1505) een groot-Russische eenheidsstaat. Hij lijfde de
laatste deelvorstendommen, zoals Tver en Rjazan, in en veroverde
Novgorod met zijn uitgestrekte onderhorigheden. In 1480 maakte hij zijn
rijk voorgoed van de Tataren onafhankelijk.
De
val van het Byzantijnse Rijk in 1453 en het tweede huwelijk van Ivan III
met Sofia Palaeologus, nicht van de laatste Byzantijnse keizer,
bevorderde de opvatting dat de Russische grootvorst de opvolger was van
de Byzantijnse keizer als wereldlijk hoofd van alle orthodoxe gelovigen.
Moskou werd het 'derde Rome' genoemd. Byzantijns hofceremonieel deed
zijn intree in het Kremlin. De titel tsaar (afgeleid van Caesar),
incidenteel reeds voor Ivan III in gebruik, werd officieel bij de
troonsbestijging van Ivan IV. De vestiging van de autocratie in het
Moskovische Rijk ging ten koste van de positie van de bojaren. Dit
leidde tot ernstige conflicten, ook onder Ivan III's opvolger, Vasili
III, en tot een dramatische strijd onder diens opvolger, Ivan IV de
Verschrikkelijke (1533-1584). De instelling van de opritsjnina was
direct tegen de bojaren gericht en met behulp van de opritsjniki oefende
Ivan jarenlang een verschrikkelijke terreur uit tegen de bojaren. De
eerste jaren na zijn kroning tot tsaar (1547) waren echter betrekkelijk
rustig en succesrijk: de chanaten Kazan en Astrakan werden veroverd. Ook
in westelijke richting streefde Ivan IV naar expansie, maar de oorlog
ter verovering van Lijfland, die in 1558 begon, bracht Polen en Zweden
tegen Moskou in de strijd - een oorlog die na 24 jaar in een nederlaag
voor Ivan eindigde.
De toestand van de boeren werd in de 16de eeuw juridisch en materieel
slechter. Het recht tot vruchtgebruik van de grond, dat de boer tot de
16de eeuw nagenoeg onverkort bezat, werd geleidelijk aan beknot ten
gunste van de landheren. De boeren trokken in groten getale naar de
grensgebieden in de Zuidrussische steppen en aan de Volga, waar zij als
kozakken een halfnomadisch leven leidden. Zij kozen hun aanvoerders,
atamannen of hetmannen, zelf; het bureaucratisch gezag van de tsaar was
niet over hen gevestigd. Uit hun gelederen kwam voort de kozak Jermak,
die in dienst van de Stroganovs een begin maakte met de verovering van
Siberië.
Tijdens de regering van Ivan IV begon een geregelde handel op Rusland
door Engelse en later ook door Nederlandse kooplui. Ivan IV werd
opgevolgd door zijn zwakke zoon Fjodor (1584-1598), tijdens wiens
regering de macht in handen kwam van Boris Godoenov. Deze toonde zich
reeds als regent een bekwame en krachtige figuur, die in een korte
oorlog met Zweden het verloren gebied aan de Oostzee herwon. Belangrijk
was verder de verheffing van de metropoliet van Moskou tot patriarch
(1589). Na de dood van Fjodor werd Boris tot opvolger gekozen.
In de tijd der troebelen (1604-1613) traden na elkaar op en speelden
door elkaar heen dynastieke strijd, bojarenverzet,
sociaal-revolutionaire beweging van onderaf en ten slotte vreemde
invloeden. In 1604 begon in feite een burgeroorlog door het optreden van
de troonpretendent, de 'valse Dimitri', die vanuit Polen een inval deed
en zich op Moskovisch gebied wist te handhaven. Na de plotselinge dood
van Boris Godoenov (1605) maakte hij zich meester van de troon, doch
werd door de bojaren vermoord.
De oproerige bevolkingselementen werden echter weldra weer verzameld
door een nieuwe volksleider, die zich ook Dimitri noemde (valse Dimitri
II). Van de verwarring profiteerden Zweden en Polen: een deel van de
Russen heeft zelfs de zoon van koning Sigismund van Polen, Wladislaw,
tot tsaar gekroond. Zijn regering had echter geen gezag. Na de moord op
valse Dimitri II (1610) bleven zijn benden rondzwerven.
1.4 Rusland onder het Huis Romanov
(1613-1917). Aan een oproep van de geestelijkheid om het vaderland te
redden gaven talrijke steden (het eerst Nizjnij Novgorod) gehoor, en ook
vele edelen. Er werd een voorlopig bewind gevormd. Een landsvergadering
(zemski sobor) werd bijeengeroepen en koos Michael, de zoon van Fjodor
Romanov, tot tsaar (1613). Na enige tijd was de oude orde in het
binnenland weer hersteld.
Onder Michaels opvolger, tsaar Aleksej (1645-1676), brak in 1648 tegen
het corrupte bestuur van diens voogd en gunsteling Morozov een oproer
uit, dat de aanleiding werd tot een hervorming in de wetgeving.
Goedgekeurd door de landsvergadering, kwam in 1649 de Oelozienië tot
stand, een wetboek, dat tot 1833 gegolden heeft. In het algemeen bonden
de bepalingen ervan de mensen, speciaal de lijfeigenen, verder aan hun
meesters en aan de dienst aan de staat.
Een bron van onrust was de zgn. raskol, een scheuring in de kerk. De
raskolniki, die niet konden meegaan met de hervormingen van patriarch
Nikon, sloten zich later dikwijls bij de sociaal ontevredenen aan. Een
opstand van de Dnepr-kozakken onder Chmelnitski leidde tot een
Russisch-Poolse Oorlog (1654-1667). Bij het Bestand van Androesjovo
verwierf Rusland Smolensk en de Oekraïne ten oosten van de Dnepr,
benevens Kiëv.
1.4.1 Peter de Grote
Een belangrijk keerpunt in de Russische geschiedenis vormt de regering
van Peter de Grote (1689-1725). Hij streefde naar een politiek van
europeanisatie (vooral militair, maritiem en technisch), waardoor
Rusland in staat was als grote mogendheid op te treden, met name tegen
Zweden. De strijd tegen Karel XII van Zweden, de zgn. Grote Noordse
Oorlog, vult verder voor een belangrijk deel Peters regering. In 1721
verwierf Rusland bij de Vrede van Nystad een groot stuk Oostzeekust en
nam daarmee Zwedens rol van grote mogendheid aan de Oostzee over. In
zijn binnenlandse politiek bracht Peter geen diepgaande maatschappelijke
hervormingen teweeg, maar hij versterkte de autocratie en de
dienstbaarheid van alle onderdanen aan de staat, terwijl ook, tegen
Peters bedoeling in, het lot van de boeren werd verzwaard. Hij
moderniseerde het bestuursapparaat en bracht de kerk volkomen onder
staatsgezag. Symbolisch voor de westerse gerichtheid was dat Peter het
door hem gestichte Sint-Petersburg tot hoofdstad maakte in plaats van
het oude Moskou. Hij verminderde de macht van de strelitzen en bestrafte
hun verzet met een volledige opheffing (1698). Peter heeft bereikt dat
Rusland voortaan als grote mogendheid in Oost-Europa kon optreden,
terwijl binnenslands Europese zeden en denkbeelden tot de hogere klassen
in veel sterkere mate dan vroeger begonnen door te dringen.
1.4.2 Catharina II
De eigenlijke voortzetster van zijn politiek is Catharina II, na 1762.
Daartussenin ligt een periode van terugslag, niet in de zin van een
oud-Moskovische reactie, maar als een tijd van hofintriges,
paleisrevoluties en gunstelingenheerschappij. In deze periode werd de
werkelijke regering door gunstelingen als Biron en adviseurs als
Ostermann, Münnich, Sjoevalov en Bestoezjev-Rjoemin uitgeoefend.
Catharina II (1762-1796) heeft de westerse, vooral de Franse, beschaving
sterk onder de Russische aristocratie verbreid. De positie van de adel,
in de voorafgaande periode van onzeker bestuur door allerlei privileges
aanzienlijk versterkt, werd bevestigd door de Genade-oorkonde (1785),
waarbij hun verder een grote mate van zelfbestuur werd toegestaan. De
situatie van de lijfeigenen bereikte een dieptepunt, waarin de positie
van de boeren niet zoveel meer van slavernij verschilde. Talrijke
ontevreden sociale en nationale elementen werden verenigd in de grote
boerenopstanden van Poegatsjov (1773-1775), terwijl ook in hogere
kringen zich een maatschappijkritische geest begon te manifesteren, met
name in het werk van Novikov en Radisjtsjev. Naar buiten behaalde de
regering van Catharina grote successen. In een tweetal oorlogen met
Turkije (1768-1774 en 1787-1792) werd de Zwarte-Zeekust tot aan de
Dnestr veroverd en daarbij het chanaat van de Krim onderworpen. Door de
drie Poolse delingen verwierf Rusland aanzienlijke gebiedswinst in
westelijke richting. Ten slotte lijfde Catharina nog Koerland in (1795).
Haar zoon en opvolger, Paul (1796-1801) sloot vriendschap met de in 1799
in Frankrijk aan de macht gekomen Napoleon, in wie hij de temmer van de
revolutie zag.
1.4.3 De 19de eeuw
In de regering van zijn opvolger, Alexander I (1801-1825), zijn
duidelijk twee perioden te onderscheiden. In zijn eerste regeringsjaren
toonde Alexander een liberale gezindheid door met een 'onofficieel
comité' allerlei plannen tot hervorming uit te werken, waarvan evenwel
niet veel terechtkwam. De regeringsperiode van 1815 tot 1825 werd
gekenmerkt door een sterke reactie, waarin Alexander opkomende liberale
gedachten onderdrukte en zich overgaf aan een religieus-mystiek denken.
Het bestuurswerk liet hij over aan de uiterst conservatieve Araktsjejev.
Toen Alexander plotseling stierf, bleek uit de opstand van de
dekabristen hoezeer onder de hogere standen de ontevredenheid reeds
wortel had geschoten. De buitenlandse politiek van Alexander was
wisselend. Na enige aarzeling sloot hij zich aan bij Engeland en
Oostenrijk (derde coalitie) en ook na de Slag bij Austerlitz (1805)
bleef Rusland in oorlog. Maar na de nederlaag bij Friedland (1807) in de
Vierde Coalitieoorlog veranderde Alexander bij de vredesonderhandelingen
te Tilsit van houding. Hij sloot vriendschap met Napoleon en profiteerde
daarvan zeer. Toch was het Franse bondgenootschap in Rusland niet
populair: de handel op Engeland, die nu stagneerde, was voor Rusland
zeer gunstig geweest. In 1812 kwam de breuk. Er volgden de inval van
Napoleon in Rusland, de Slag bij de Moskva, de bezetting en de brand van
Moskou en de ondergang van de Grande Armée op de terugtocht. Rusland had
een voornaam aandeel in de Zesde Coalitieoorlog en de daaropvolgende
vredessluitingen. Het verwierf bij het Congres van Wenen het grootste
deel van Polen (in personele unie) en behield Finland. In de
conservatieve politiek van de Grote Alliantie speelde Rusland naast
Oostenrijk een belangrijke rol.
Nicolaas I (1825-1855) voerde een streng, reactionair bewind. Dit uitte
zich in de toenemende, stelselmatig onderdrukte oppositie in stromingen
als slavofielen, zapadniki, Petrasjevski-kring. Ook de buitenlandse
politiek van Nicolaas vertoonde trekken van starheid en leidde ten
slotte tot het echec van de Krimoorlog. De voorwaarden bij de Vrede van
Parijs waren voor Rusland weinig gunstig: het werd van de Donaumond
afgesneden en de Zwarte Zee werd geneutraliseerd.
Alexander II (1855-1881) stond voor de taak ingrijpende binnenlandse
hervormingen door te voeren. De belangrijkste hervorming was de
opheffing van de lijfeigenschap, die haar beslag kreeg in 1861.
Voorts vond in 1864 een hervorming van het lokale bestuur plaats door de
instelling van de zelfbesturende zemstvo's, waarin afgevaardigden van
landeigenaren, mir en van stedelingen zitting hadden. Belangrijke
oppositionele denkers in deze tijd waren Herzen, Bakoenin,
Tsjernysjevski, Lavrov en Tkatsjov. Vele jonge intellectuelen, zgn.
narodniki, gingen in de jaren zeventig 'tot het volk' om de boeren tot
ontwikkeling en bewustwording te brengen. De teleurstellende resultaten
deden een radicale stroming veld winnen: de organisatie Narodnaja Volja,
die zich op terrorisme toelegde en verscheidene hooggeplaatste beambten,
officieren en ten slotte ook de tsaar wist te vermoorden.
De goede verhouding met Pruisen resp. Duitsland werd bevestigd en die
met Oostenrijk hernieuwd door de Driekeizerentente van 1872.
Verwijdering kwam evenwel opnieuw door de verwikkelingen op de Balkan
vanaf 1876. De harde Turkse onderdrukking van de opstanden in
Bosnië-Hercegovina en in Bulgarije, alsmede de tegenslagen die Servië en
Montenegro in hun daarop aangevangen oorlog met Turkije ondervonden,
wekten een sterk nationalistisch-panslavistische stemming in Rusland,
zodat Rusland de oorlog verklaarde aan Turkije (1877-1878). Na harde
strijd werd Turkije gedwongen tot de Vrede van San Stefano. Wegens de
dreigende houding van Oostenrijk en Groot-Brittannië moest deze
preliminaire vrede herzien worden, wat plaatsvond op het Congres van
Berlijn (1878).
Tijdens Alexander I begon de grote expansie in het Transkaspische
gebied; veroverd werden Tasjkent (1865), Samarkand (1868) en het chanaat
Chiwa (1873), terwijl de chanaten Boechara (1868) en Kokand (1876)
Russische vazalstaten werden. Dit bracht Rusland aan de grenzen van
Afghanistan. In het Verre Oosten werd het Amoer-bekken van het zwakke
China gewonnen.
Alexander III (1881-1894) onderdrukte elke vorm van oppositie. De
hervormingen van zijn voorganger werden vrijwel uitgehold. Pogingen van
de regering om het economisch verval van de adel te stuiten, baatten
weinig. Geheel in reactionaire geest was ook de russificatiepolitiek in
Polen en de Baltische provincies. De buitenlandse politiek van Alexander
III was gericht op vrede. Toenadering tot Frankrijk liep uit op het
Russisch-Franse defensieve verbond van 1893, terwijl het met Duitsland
na de val van Bismarck tot een breuk kwam. In 1891 werd begonnen met de
bouw van de Transsiberische spoorlijn, die kolonisatie van Oost-Siberië
in versneld tempo mogelijk maakte.
Het
Russische economische en militaire imperialisme in Oost-Azië stuitte
tijdens het bewind van Nicolaas II (1894-1917) op de rijzende macht van
Japan. Na de Russische weigering om Mantsjoerije, dat door Rusland bezet
was na de Bokser-opstand in China (1900), in de afgesproken termijn te
ontruimen, brak de oorlog met Japan uit (1904-1905). In het binnenland
bracht de oorlog een uitbarsting van ontevredenheid met zich, die de
regering een volksvertegenwoordiging, doema, deed beloven. Toen in aug.
1905 bekend werd dat deze slechts een raadgevende stem zou hebben, brak
in de herfst een algemene staking uit die de regering noopte tot een
manifest waarbij burgerlijke vrijheden werden afgekondigd, terwijl een
doema met democratisch kiesrecht gekozen het recht van goedkeuring van
de wetten zou krijgen. Toen de eerste doema stelling koos tegen de
regering, werd ze evenwel ontbonden. De voornaamste partijen erin waren
de kadetten en de socialisten-revolutionairen. Een tweede doema, waaraan
ook de Russische sociaal-democratie deelnam, was nog radicaler van
samenstelling en onderging hetzelfde lot. De regering voerde nu, tegen
de bestaande wetten in, een wijziging van het kiesrecht door in
conservatieve zin; de op grond hiervan gekozen derde doema van 1907
bleek dan ook in meerderheid reactionair-nationalistisch. De regering
ging onder Stolypins leiding steeds meer de weg van de reactie op. Wel
trachtte ze de agrarische toestanden te verbeteren door opheffing van de
mir en ruilverkaveling, om zodoende een gezeten, conservatieve
boerenklasse te bevorderen. Rusland ging in 1914 de oorlog in met een op
de conservatieve kringen (adel en kapitalisten) steunende regering, een
gematigde doema (de vierde, in 1912 gekozen), die steeds meer met haar
in conflict raakte, en een tegenover het bestaande regime vijandig
staande massa van boeren, arbeiders en intellectuelen. De Eerste
Wereldoorlog bracht de zwakte van het tsaristisch regime opnieuw aan het
licht. In maart 1917 ontbond de regering de doema, toen deze om
kabinetswijziging had gevraagd. Daaruit ontstond de revolutie, die de
val van het tsarenbewind en de overwinning van het bolsjevisme bracht.
Telefoongids Rusland
Postcodes
Rusland
|