Snuitkevers zijn over de hele aarde verbreid en er bestaan meer dan
40.000 soorten. In Duitsland alleen al komen deze insecten in
ongeveer 1.000 soorten voor. Je kunt ze herkennen aan hun eivormige
lichaam en hun kop die voorzien is van een snavelvormige uitgroeiing.
Aan het uiteinde van de snuit bevinden zich de mondwerktuigen.
Midden op het voorhoofd zitten geknikte voelsprieten die aan de
uiteinden verdikt zijn.
Alle snuitkevers zijn net als hun larven planteneters. Enkele van
hen zijn zeer schadelijk voor planten. Hiertoe behoort de
appelbloesemkever.
Deze is ongeveer 4 mm groot en brengt de winter door in een scheur
in de stam van een appelboom. In het voorjaar ziet men hem in de
kruin van de boom. Daar legt het vrouwtje via een zelf aangelegde
gang in iedere bloesemknop een eitje. De ontstane larve voedt zich
met de stamper van de bloem en met de "basis" van de bloemblaadjes.
De knop verdroogt en ziet eruit alsof hij verbrand is.
De pop blijft tot aan het einde van zijn ontwikkeling in de
verdroogde, afgestorven bloemknop. De appelbloesemkever wordt
tegenwoordig met chemische middelen bestreden omdat door hem de
opbrengst van de appelboom aanzienlijk daalt.
Andere snuitkevers zijn de hazelnootboorder, die zijn larven in de
onrijpe hazelnoten legt en de graanklander, die zijn eitjes in
graankorrels legt.