1. Fysische geografie
1.1 Landschap
Vanuit
de zee gezien komt eerst een golvende kustvlakte, die in het
(zuid)westen betrekkelijk smal is (50-60 km) en in het oosten en noorden
breder; het binnenland kent een terrassengebied, dat overgaat in
hoogland. De hoogste bergtoppen zijn Pidurrutalagala (2514 m) en
Samanalakanda (Adam's Peak 2243 m). De rivieren, die alle in het
centrale bergland ontspringen en naar alle zijden afstromen, zijn veelal
kort - de langste is de Mahaweli Ganga.
1.2 Klimaat
Wegens zijn equatoriale ligging kent het eiland een tropisch
moessonklimaat. Aan de (zuid)westzijde brengen de zuidwest- en de
noordoostmoesson een rijke regenval (1480-2240 mm; in Colombo valt per
jaar gemiddeld 2365 mm regen); de droogste maand is hier februari, de
natste maand is mei. Het laagland in het noorden en oosten, alsmede het
oostelijk deel van het centrale hoogland vormen een droge zone: hier
wordt de regen hoofdzakelijk door de noordoostmoesson gebracht en
gedurende de zuidwestmoesson komt een - vaak ernstige - droogteperiode
(mei-juli) voor. De temperatuur varieert met de hoogte: in Colombo 25-28
°C, in het gebergte 14-16 °C (Nuwara Eliya, gelegen op 1889 m). Januari
is de koudste maand, mei de warmste.
1.3 Bodem
Twee grondsoorten zijn kenmerkend voor Sri Lanka, het geelrode 'podzolic'
in de natte gebieden plus het hoogland en de roodbruine aarde in de
droge zone. De eerste is niet erg vruchtbaar, doch laat wel boomgroei
toe en reageert zeer positief op bemesting. De tweede grondsoort is door
bemesting vruchtbaar geworden, vooral op het schiereiland van Jaffna,
dat een verhoogd koraalrif als ondergrond heeft. Over het algemeen is de
bodem vrij onvruchtbaar, met uitzondering van het alluvium in de
rivierdalen en de lagunen aan de kust.
1.4 Plantengroei
De vegetatie volgt het klimaatpatroon en de flora komt overeen met die
van tropisch Azië, zij het dat het eiland vele endemische (alleen dáár
voorkomende) soorten herbergt. Doornbossen zijn typerend voor de
gebieden met minder dan 635 mm regen. Een groot deel van de droge zone
heeft enige graslandgebieden (talawa). Het ook hier sterk bedreigde
tropisch regenwoud is typerend voor de natte zone. Palmen, pandanen en
mangroven komen voor langs de kust.
1.5 Dierenwereld
De
dierenwereld sluit aan bij die van India (vooral uiteraard die van
Zuidoost-Azië), hoewel er ook frappante verschillen zijn. Tijger,
gestreepte hyena, wolf, neushoorn, (wilde) runderen en verwanten
ontbreken. Panter en lippenbeer zijn de grootste roofdieren. De
Ceylonolifant is een aparte ondersoort (geschat op nog 2500-3000 stuks)
van de Indische olifant, o.a. gekenmerkt door het als regel ontbreken
van de slagtanden bij de bullen. Verder komen nog voor een jakhals, drie
soorten herten en een kameleon. Het eiland telt ca. 400 soorten vogels.
De fauna vertoont ook enige verwantschap met die van Madagaskar, wat
wijst op het vroegere bestaan van het zuidelijke supercontinent
Gondwanaland. De wateren langs de kusten huisvesten een zeer rijke
Indopacifische mariene fauna; Sri Lanka is bekend om zijn export van
aquariumvissen (ook uit het zoete water). De natuurbescherming is
tamelijk goed georganiseerd; grote problemen vormen de bedreigde
olifanten (o.a. door hun trekneigingen), de bevolkingsdruk, annex
landhonger en voortdurende politieke onrust. Het wildtoerisme speelt in
normale tijden een niet onaanzienlijke rol.
2. Bevolking
2.1
Samenstelling en spreiding
De
oorspronkelijke bewoners zijn de Wedda's; het kenmerkende volk van Sri
Lanka zijn echter de Singalezen, die ca. 75% van de bevolking uitmaken.
De grootste minderheid vormen de Tamils, een donkergekleurd volk
afkomstig uit Zuid-India; zij spreken een Dravidische taal (Tamil). De
Tamils zijn verdeeld in enerzijds de zgn. Sri Lanka-Tamils (ruim 12% van
de bevolking), die lang geleden uit Zuid-India emigreerden en vooral op
het schiereiland van Jaffna wonen, en anderzijds de zgn. India-Tamils
(ruim 5%), die in de 19de eeuw door de Britten als arbeidskrachten op de
plantages werden geplaatst. Andere bevolkingsgroepen zijn de Moren (7%)
van Arabische herkomst, onderverdeeld in Ceylon-Moren en Indiase Moren,
en de burghers (ca. 0,8%), afstammelingen van Portugese en Nederlandse
kolonisten. Al deze groepen leiden sociaal en cultureel een afzonderlijk
bestaan. De bevolking is ongelijk verdeeld over het gebied. In de natte
zone en het hoogland is het platteland dichtbevolkt en bovendien bevindt
zich hier de grootste stedelijke concentratie; de droge zone is
dunbevolkt, ondanks diverse pogingen tot kolonisatie. Van de bevolking
woont 22% in de steden. De grootste steden zijn (schattingen 1990)
Colombo (615.000 inw.), Dehiwela-Mt. Lavinia (196.000), Jaffna
(129.000), Moratuwa (170.000), Kandy (104.000), Galle (84.000) en Kotte
(104.000).
De bevolkingsaanwas bedraagt gemiddeld 1, 3% per jaar. Het
geboortecijfer lag in 1993 op 20‰, het sterftecijfer op 6‰.
2.2 Taal
De Singalese taal geldt als de officiële; daarnaast zijn het Engels en
het Tamil veel gebruikte talen. De laatste wordt beschermd door de Tamil
Language Act (1958).
2.3 Religie
Volgens de overlevering zou Sri Lanka in de 3de eeuw v.C. bekeerd zijn
tot het boeddhisme, dat zich sedertdien tot de grootste godsdienst van
het land heeft ontwikkeld en o.a. gekenmerkt wordt door een invloedrijk
monnikendom. In het begin van de jaren negentig was ca. 69% van de
bevolking (overwegend Singalezen) boeddhist, 15,5% (overwegend de
Tamil-bevolkingsgroep) hindoeïst, 7,5% christen (merendeels behorend tot
de Rooms-Katholieke Kerk, die in Sri Lanka bestuurlijk georganiseerd is
in één aartsbisdom met zes bisdommen) en 7,5% islamiet.
3. Bestuur en samenleving
3.1 Staatsinrichting
Sri Lanka is sedert 1972 een republiek. De thans geldende grondwet is
die van sept. 1978, laatstelijk gewijzigd in 1987. Het eenkamerparlement
bestaat uit 254 leden, van wie er 225 om de zes jaar door de Srilankanen
boven de 18 jaar worden gekozen. Er is een presidentieel stelsel, waarin
de president (om de zes jaar rechtstreeks gekozen) een overwicht op het
parlement heeft. De belangrijkste politieke partijen zijn de
conservatieve en op het Westen georiënteerde United National Party
(UNP), de People's Alliance (een bundeling van negen progressieve
partijen) en het Tamil United Liberation Front (TULF), een coalitie van
partijen die een onafhankelijke Tamilstaat in de Noord- en
Oost-provincie nastreven. De vakbeweging is georganiseerd in de Joint
Trade Union Action Committee en in de Jathika Sevaka Sangamaya, die
nauwe banden met de UNP heeft. De werkgevers zijn georganiseerd in de
Ceylon Estates Employers' Federation, de Planters' Association of Ceylon
en de Employers' Federation of Ceylon.
3.2 Administratieve indeling
Bestuurlijk is Sri Lanka ingedeeld in 9 provincies en 25 districten;
daarnaast zijn er 12 zelfstandige gemeentebesturen, 39 city councils, 85
town councils en 549 village councils. De Noord- en Oost-provincie, waar
veel Tamils wonen, hebben sinds 1987 een zekere autonomie.
3.3 Rechtswezen
Het rechtsstelsel kent zowel Romeins-Hollands recht, Engels recht alsook
islamitisch recht, Kandy-recht (Singalees) en Tesawalamai-recht (Tamil).
De rechtspleging geschiedt door middel van een Hooggerechtshof, een hof
van beroep, gerechtshoven, districtsrechtbanken en 'magistrates' courts';
daarnaast zijn er voor grondzaken zgn. courts of requests. Een speciale
commissie fungeert als tribunaal inzake onlusten, sabotage e.d. De
grondwet voorziet verder in een constitutioneel hof met toetsingsrecht;
zo nodig kunnen bijzondere rechtbanken worden ingesteld.
3.4 Aansluiting bij internationale organisaties
Sri Lanka is lid van de Verenigde Naties en haar suborganisaties, het
Gemenebest, het Colomboplan en de Zuid-Aziatische Associatie voor
Regionale Samenwerking (SAARC). Daarnaast is het aangesloten bij de
beweging van niet-gebonden landen.
4. Economie
4.1 Algemeen
Met
een Bruto Nationaal Product (bnp) per hoofd van de bevolking van ca. $
640 in 1994 is Sri Lanka het minst arme land van Zuid-Azië (Bangladesh $
230, India $ 310, Pakistan $ 440). In 1994 bedroeg de reële economische
groei 5,5%. Een ernstig probleem vormt de hoge inflatie (in 1994:
11,5%). Sri Lanka is overwegend agrarisch: bijna de helft van de
beroepsbevolking is in deze sector werkzaam. De industrie is nog
betrekkelijk zwak (21% van de beroepsbevolking, 25% van het bnp) en
deels genationaliseerd. Ook de handelssector is 'gemengd': de overheid
beheerst de import, de particuliere sector de export.
4.2 Landbouw
Voor binnenlands verbruik wordt vooral rijst verbouwd; van het totale
landbouwareaal (eenderde van het grondgebied) wordt eenderde in beslag
genomen door de natte rijstbouw. Import van rijst blijft echter
noodzakelijk. De plantagesector is van zeer grote betekenis: ca.
eenderde van Sri Lanka's bnp is afkomstig van de verbouw en export van
thee, rubber en kokosnoten. De kokosnoot wordt vooral door kleine
bedrijven verbouwd. Andere exportproducten zijn: arecanoten, kaneel,
koffie en cacao; maïs wordt geproduceerd voor de binnenlandse markt. De
veestapel omvat koeien, buffels, varkens, geiten, schapen en pluimvee.
De visserij wordt op zee en in de binnenwateren beoefend; er wordt ook
op parels gevist.
4.3 Mijnbouw en energievoorziening
Sri Lanka bezit weinig minerale hulpbronnen. Verspreid over diverse
plaatsen bevindt zich naar schatting 2, 5 miljoen ton exploiteerbare
ijzererts; verder levert het strandzand een aantal non-ferrometalen op.
Sri Lanka is 's werelds grootste producent van grafiet. Daarnaast worden
edelstenen gewonnen. Er wordt zout gewonnen door zeewaterverdamping. Met
de exploitatie van kalksteen, klei en porseleinaarde wordt een begin
gemaakt. Waterkracht is voor het eiland de belangrijkste energiebron. Er
zijn drie projecten voor elektriciteitsopwekking en irrigatie, waaronder
een in de Mahaweli Ganga. Gezamenlijk zullen zij de hoeveelheid
geïrrigeerd land verdubbelen.
4.4 Industrie
Sinds 1960 is er sprake van aanzienlijke groei in deze sector.
Belangrijkste producten zijn grafietproducten, geneesmiddelen, textiel,
keramische producten, cement, kunstmest, papier, leer, plantaardige
oliën zoals citronella, suiker en rubberproducten. De overheid streeft
naar importbeperking en nationaliseerde vele industrieën tussen 1971 en
1977; daarna werden particuliere bedrijven echter sterk aangemoedigd,
o.a. door de instelling van een vrijhandelszone nabij Colombo en door
belastingfaciliteiten. Vooral de textielindustrie profiteerde hiervan.
4.5 Handel
Ingevoerd worden voedingsmiddelen, consumptiegoederen, kapitaalgoederen
en aardolie, vooral uit Saoedi-Arabië, Japan, Groot-Brittannië,
Zuid-Korea en India. Uitgevoerd worden thee, rubber, kokosproducten,
edelstenen en industrieproducten, vooral naar Groot-Brittannië, de
Benelux, de Verenigde Staten, Duitsland en Japan. De betalingsbalans
vertoont voortdurende tekorten als gevolg van prijsstijging van de
import (aardolie) en prijsstagnatie en -daling van de exportproducten.
De regering stimuleert de export en bevordert het toerisme om aldus
buitenlandse valuta te verwerven.
4.6 Ontwikkelingssamenwerking en ontwikkelingsbeleid
Door buitenlandse hulp en door o.m. het IMF worden de tekorten op de
betalingsbalans aangevuld. In 1975 werd Sri Lanka tot concentratieland
voor Nederlandse ontwikkelingshulp gekozen. Sindsdien ontvangt het een
vrij groot en vast jaarlijks hulpbedrag. Een klein deel daarvan heeft de
vorm van technische hulp.
4.7 Bankwezen
Centrale bank is de Central Bank of Sri Lanka.
4.8 Verkeer
Het spoorwegnet omvat 1400 km breedspoor en 60 km smalspoor; de meeste
lijnen zijn enkelsporig. Het wegennet van ca. 24!000 km is redelijk goed
(voor 82% verhard), doch bevindt zich vooral in het zuidwesten; de rest
van het land is moeilijk bereikbaar. De belangrijkste havens zijn
Colombo, Trincomalee, Galle en Talaimannar. De Sri Lanka Shipping
Corporation is het overkoepelend staatsbedrijf voor de scheepvaart. Voor
de binnenscheepvaart bestaat een kanalensysteem (153 km) dat uit de
Hollandse koloniale tijd dateert. Air Lanka verzorgt binnenlandse en
internationale luchtverbindingen; internationale luchthaven is
Katunayake, 30 km ten noorden van Colombo.
5. Toeristische
gegevens
Het eiland is zeer aantrekkelijk voor toeristen. Het heeft fraaie zand-
en palmenstranden en lagunes, bijv. bij de bocht van Puttalam en bij
Negombo en de badplaatsen Bentota en Beruwela; diverse grote wildparken,
w.o. Wilpattu, Ruhuna (ook bekend als Yala) en Gal-oya, met olifanten,
waterbuffels, slangen, luipaarden, panters en herten; drie botanische
tuinen: Peradeniya bij Kandy, Hakgalla bij Nuwara Eliya en Henarathgoda
bij Colombo; diverse vogelreservaten en dierentuinen (o.m. in Colombo).
Beroemd zijn ook de koraalriffen bij Hikkaduwa, die te bezien zijn
vanuit bootjes met glazen bodem. Een speciale attractie is voor sommigen
de beklimming van Adam's Peak of Samanalakanda. Tot de meest
bezienswaardige steden behoren Anuradhapura, Colombo en Kandy, die alle
drie ook een nationaal museum hebben, evenals Ratnapura (lokale
prehistorische vondsten). Laatstgenoemde stad is ook bekend als
vindplaats van edelstenen.
Sri Lanka is vooral beroemd om de schitterende overblijfselen van vnl.
bouw- en beeldhouwkunst: kloosters en dagoba's (Singalees voor stupa),
vaak in de rotsen uitgehouwen. Enkele daarvan in Anuradhapura, de eerste
hoofdstad van het land, stammen uit de 3de eeuw v.C. De tweede
hoofdstad, Polonnaruwa (bloeitijd 10de-12de eeuw), is thans een
ruïnestad met o.m. resten van de grote audiëntiezaal met rijk
gebeeldhouwde terrassen, hindoeïstische tempels, twee tempels van 'de
tand van Boeddha', de rotstempel van Gal Vihara, met drie uit de rots
gehouwen Boeddhabeelden (een zittend, een staand, een liggend), de
Lankatilaka Vihara, een met beeldhouwwerk versierde 12de-eeuwse
bakstenen tempel, en de Latha Mandapaya, een platform met hoge granieten
zuilen in de vorm van lotusstelen en kapitelen in de vorm van zich
openende lotusbloemen. Hier staat ook de Vata-dage (of Wata daga) een
ronde stupa, waar twee voor de Singalese kunst kenmerkende motieven te
zien zijn: de stenen drempel of trede die tot het heiligdom toegang
verschaft en die de vorm heeft van een halve maan, versierd met
halfronde stroken met dierenfiguren, en voorts de zgn. wachterstenen aan
de ingang, gedecoreerd met een dwerg, of een naga, een menselijke
slangefiguur met een vaas.
In de uit de rotsen gehouwen vesting van Sigiriya, eind 5de eeuw enige
tijd hoofdstad van het Singalese rijk, bevinden zich de oudste bewaard
gebleven en beroemdste voorbeelden van Singalese schilderkunst: fresco's
in lichte kleuren, voorstellend hemelse vrouwenfiguren (apsara's), ten
halve lijve, die uit de wolken te voorschijn komen; het figurentype is
Dravidisch, terwijl details, bijv. de haardracht, herinneren aan de
fresco's van Ajanta (India). Nabij Sigiriya ligt het rotscomplex van
Dambulla (1ste eeuw v.C.) met een uit de rots gehouwen Boeddhabeeld,
godenbeelden en plafond- en muurschilderingen uit de 15de-18de eeuw.
Midden in het oerwoud bij Aukana staat een reusachtig uit steen gehouwen
Boeddhabeeld uit de 5de eeuw.
Opmerkelijk is het aantal bouwwerken dat herinnert aan de tijd dat de
Hollanders op Ceylon heersten (17de en 18de eeuw): door hen gebouwde
forten, kerken, huizen zijn nog te vinden in o.m. Batticaloa, Colombo,
Galle, Jaffna, Matara en Trincomalee.
6. Geschiedenis
Over de oudste bewoners, de Wedda's, ontbreken historische gegevens.
Volgens de overlevering kwam in de 6de eeuw v.C. een Indische vorst uit
de Gangesvallei, Vijaya, naar Ceylon en vestigde daar het Singalese
koninkrijk. Kolonisatie vanuit Noord-India begon sindsdien en werd enige
eeuwen later gevolgd door Dravidische kolonisatie vanuit Zuid-India. Het
boeddhisme, dat in de 3de eeuw v.C. zijn intrede deed, werd het
fundament van de Singalese maatschappij; Tamil-invasies vormden
herhaaldelijk een bedreiging. Bloeiperioden waren de 4de en de 12de eeuw
(resp. koning Mahasena 334-362 en koning Parakrama Bahu 1153-1186), doch
in de 13de eeuw trad verval in, door politieke instabiliteit en door de
vestiging van een Tamilrijk in het noorden. De Singalezen trokken zich
terug in het zuidwesten. De westerse invloed werd merkbaar in de 15de
eeuw: in 1505 vestigden de eerste Portugezen zich en rond 1600
beheersten zij het gehele eiland. De Hollanders, die in 1602 onder Joris
van Spilbergen op Ceylon landden, verdreven de Portugezen in 1658 en
vestigden er een efficiënt, doch drukkend bestuur.
6.1 Britse kroonkolonie
In 1795-1796, ten tijde van de Franse revolutionaire oorlogen, verdreven
de Britten op hun beurt de Hollanders, maakten van het eiland een
kroonkolonie, pacificeerden het centrale bergland, brachten bestuurlijke
eenheid en voerden een plantage-economie in.
Sinds 1909 werden constitutionele hervormingen ingevoerd. In 1919 werd
een gematigd-nationalistische beweging opgericht, het Ceylon National
Congress. In de jaren dertig evenwel verdween de aanvankelijke harmonie
tussen de Tamil- en de Singalese politici en geraakte de
arbeidersbeweging, versterkt door de invoering van het algemeen
kiesrecht, in radicaal-marxistisch vaarwater.
6.2 Onafhankelijkheid
Toen Ceylon op 4 febr. 1948 als dominion binnen het Britse Gemenebest
onafhankelijkheid kreeg, verzwakten persoonlijkheidsconflicten en
ideologische strijd de linkse partijen zozeer dat Ceylons eerste premier
S. Senanayake met zijn United National Party (UNP) het politieke toneel
geheel kon beheersen. Krachtige oppositie ontstond pas, toen een
populistisch-nationalistische groep onder leiding van Solomon
Bandaranaike uit de UNP trad en de Sri Lanka Freedom Party (SLFP)
oprichtte (1951). D. Senanayake, die zijn vader in 1952 was opgevolgd
als premier, moest in 1956 een verkiezingsnederlaag incasseren: de UNP
verloor en Bandaranaike werd premier. Deze zag zich geconfronteerd met
grote spanningen, m.n. op taalgebied. In 1952 kwam hij om bij een
moordaanslag, doch zijn weduwe, Sirimavo Bandaranaike, die hem opvolgde,
zette zijn beleid met krachtige hand voort. Het Singalees kreeg
voorrang, het onderwijs werd onder regeringscontrole gebracht en vele
bedrijven werden genationaliseerd; het streven naar socialisme en
economische gelijkheid werd benadrukt. Om de interne onrust het hoofd te
bieden (militaire staatsgreeppoging, onlusten) ging de SLFP een coalitie
aan met de trotskistische LSSP; dit leidde echter tot een scheuring en
een verkiezingsnederlaag in 1965. D. Senanayake kwam weer aan de macht.
Zijn regering slaagde erin de landbouwproductie te verhogen, maar de
pogingen tot nationale verzoening, o.a. door een Tamilpartij in de
regering op te nemen, faalden: in 1970 boekte mevrouw Bandaranaike,
gesteund door trotskisten en pro-Moskou-communisten, een overwinning bij
de parlementsverkiezingen. Haar socialistisch beleid werd ditmaal echter
pijnlijk verstoord door een opstand van ultralinkse jongeren, de Janatha
Vimukthi Peramuna-beweging (JVP), in april 1971. De opstand werd
gewelddadig neergeslagen met buitenlandse militaire hulp. Mevrouw
Bandaranaike versnelde daarna haar beleid: een nieuwe, autochtone,
socialistische grondwet (waarbij de republiek als staatsvorm werd
vastgesteld en de naam van de staat definitief Sri Lanka werd),
landhervormingswetten (1972) en verder gaande nationalisaties, o.a. van
de plantages (1975). De regering moest het systeem van voedselsubsidies
echter noodgedwongen herzien; haar populariteit daalde daardoor
aanzienlijk, alsmede door haar autoritaire bewind (staat van beleg), de
werkloosheid en de inflatie. De UNP bracht in 1977 de regeringspartijen
een verkiezingsnederlaag toe. J.R. Jayewardene, de nieuwe president,
ging een andere koers varen. Hij oriënteerde zich op het Westen,
moedigde buitenlandse investeringen aan door een vrijhandelspolitiek en
hervormde het staatsbestel in presidentiële richting. Op 4 febr. 1978
werd hij tot president gekozen.
De jaren tachtig waren zeer turbulent. Diverse malen werd de staat van
beleg afgekondigd, onder andere wegens hevige arbeidsonlusten.
6.3 Tamilopstand
In mei 1983 werd de staat van beleg opnieuw uitgeroepen. Dit gebeurde
als reactie op het toenemend geweld dat door organisaties van
separatistische Tamils werd gepleegd. De belangrijkste van deze
organisaties waren de Tamil Eelam Bevrijdings Organisatie (LTTE) onder
leiding van Velupillai Prabhakaran en de Bevrijdings Tijgers van Tamil
Eelam. Zij eisen onafhankelijkheid van het noorden en oosten waar zij in
sommige gebieden de meerderheid vormen. Zij raakten slaags met het
Srilankaanse leger en al snel was er sprake van een burgeroorlog.
Vervolgens verspreidde het geweld tussen Tamils en Singalezen zich over
het hele land. In 1987 kwam het conflict tot een hoogtepunt, toen de
regering het schiereiland Jaffna op de Tamillegers wilde veroveren.
India steunde de Tamils door vanuit vliegtuigen voedsel af te werpen op
Jaffna.
Eind juli 1987 sloten Sri Lanka en India een akkoord dat moest leiden
tot een oplossing voor het conflict. India stuurde als gevolg hiervan
een strijdmacht die op de naleving van het akkoord zou toezien.
Al snel verdwenen de hooggespannen verwachtingen. Zowel radicale Tamils
als extremistische Singalezen verzetten zich met geweld tegen het
akkoord. In december 1988 werd Ramasinghe Premadasa tot president
gekozen. Hij volgde een politiek van verzoening tegenover de Tamils en
de staat van beleg werd afgeschaft. De Indiase troepen verlieten in 1990
het land, en grote delen van het noorden en het oosten kwamen onder
controle van het LTTE. Daarnaast eiste de LTTE de verantwoordelijkheid
op voor tal van aanslagen in andere delen van Sri Lanka waarbij in de
loop der jaren duizenden burgers het slachtoffer werden. In 1991 barstte
de strijd tussen regeringstroepen en Tamils weer los met als hoogtepunt
de strijd om de Olifantspas die Jaffna verbindt met de rest van het
eiland. De regeringstroepen wisten de controle over de pas in handen te
krijgen, maar de invloed van de LTTE bleef onaangetast.
De LTTE werd in India verboden, daar zij verdacht werd van betrokkenheid
bij de moord op de Indiase ex-premier Rajiv Gandhi in 1991. In mei 1993
werd president Premadasa gedood bij een bomaanslag, die door de politie
werd toegeschreven aan de LTTE. Dingiri Banda Wijetunge werd tot
president gekozen.
De verkiezingen van aug. 1994 zorgden voor een politieke
aardverschuiving. Na zeventien jaar UNP-bewind kwam de macht aan de
People's Alliance (PA) onder leiding van Chandrika Bandaranaike
Kumaratunga, die in 1993 al premier was geworden van de Westelijke
Provincie, waarin de hoofdstad Colombo ligt. Zij is de dochter van de in
1952 vermoorde premier en ook haar moeder was in de jaren zestig en
zeventig twaalf jaar premier geweest. Nadat Chandrika Kumaratunga in nov.
tot president was gekozen, benoemde zij haar moeder, Sirimavo R.D.
Bandaranaike, tot premier.
De in sept. 1994 geopende vredesonderhandelingen tussen de regering en
de LTTE leidden in jan. 1995 tot een staakt-het-vuren. Ook werd
overeenstemming bereikt over verzachting van het economisch embargo
tegen het Jaffna-schiereiland, het machtsbolwerk van de LTTE. Daarna
raakten de onderhandelingen echter in een impasse en in april hervatte
de LTTE de vijandelijkheden. Nadat de regering de LTTE de oorlog had
verklaard, begon het Srilankaanse leger in juli het offensief tegen de
LTTE. Aanvankelijk waren de successen gering, maar in dec. was de inname
van Jaffna een feit, waarna het overgrote deel van de bevolking de stad
ontvluchtte. Intussen versterkte de LTTE haar positie in de Oostelijke
Provincie, waar de oorlog zowel voor de rebellen als voor het leger tot
grote verliezen leidde. Het aantal vluchtelingen in het oosten en
noorden nam toe tot meer dan 300.000.
In april 1995 spraken de donorlanden hun vertrouwen uit over het
economisch beleid, dat gericht was op privatisering, vermindering van
het
grote
begrotingstekort en diversificatie van de export. In jan. 1996 werd een
wetsvoorstel over bestuurlijke hervorming bekendgemaakt, dat echter een
sterk verwaterde versie was van eerdere voorstellen om te komen tot een
federatieve staatsvorm. De belangrijkste oppositiepartij, de UNP,
waarvan steun nodig was om de grondwetswijziging door te voeren,
weigerde vooralsnog haar steun.
Volgens Amnesty International maakten zowel het leger als de Tamil
Tijgers zich schuldig aan ernstige schendingen van de mensenrechten,
terwijl ook het politieke geweld sterk toenam.
Op economisch gebied eisten de oorlogsinspanningen hun tol: het
begrotingstekort nam toe en buitenlandse investeerders en toeristen
deinsden terug voor het geweld. De inkomsten uit het toerisme liepen
terug met 30%.
Het leger veroverde in april 1996 het zuidelijk en oostelijk deel van
het schiereiland Jaffna, waar veel vluchtelingen uit de stad Jaffna hun
toevlucht hadden gezocht. De zwaarste nederlaag voor het Srilankaanse
leger in de vanaf 1983 gevoerde oorlog deed zich in juni voor, toen de
Tamil Tijgers de legerbasis bij de noordoostelijke stad Mullaitivu
bestormden en vrijwel alle 1400 ingekwartierde soldaten doodden en veel
militair materieel buitmaakten. (foto : President Chandrika
Kumaratunga)
Telefoongids Sri Lanka
Postcodes
Sri Lanka
|