1. Fysische geografie
Een plateaulandschap neemt het grootste deel van Syrië in. In het
uiterste westen, langs de kust, komen tot 2700 m hoge kalksteengebergten
voor en ten oosten daarvan twee evenwijdig aan de kust verlopende,
ongeveer even hoge bergruggen, Libanon en Anti-Libanon, onderling
gescheiden door de slenk el-Bika, de voortzetting van het zuidelijker
Jordaandal en een uiterste uitloper van het grote Afrikaans-Arabische
breukgebied. Het plateau van Syrië, in het zuiden bestaande uit -
vruchtbare - vulkanische gesteenten, o.a. basalt, gaat in het zuidoosten
over in de Syrische woestijn (veel oasen). Ongeveer eenderde van de
totale oppervlakte bestaat uit woestijn en/of bergen. De enige grote
rivier is de Eufraat; haar voornaamste zijrivier in Syrië is de Chaboer.
De Orontes en de Tigris, die over ca. 100 km grensrivier met Turkije is,
stromen (resp. in het westen en het oosten) voor een klein deel over
Syrisch grondgebied. Alle rivieren zijn van belang voor de irrigatie.
West-Syrië ligt in de gordel van westenwinden van het mediterrane
gebied. Het regenseizoen duurt van november tot april of mei. De
hellingen van Libanon en Anti-Libanon vangen de regendragende winden op
(gemiddelde jaarlijkse neerslag ruim 1000 mm); in de winter zijn zij met
sneeuw bedekt. De zomertemperaturen wisselen er; de winter is er mild.
In de woestijnstreek (neerslag minder dan 500 mm per jaar) komen
verzengende woestijnwinden en extreme temperaturen voor.
1.1 Plantengroei
Deze plantengroei is sterk beïnvloed door ingrijpen van de mens.
Bijzonder duidelijk is dit in o.a. de Syrische woestijn, waar een deel
van de vegetatie geheel vernietigd is; een ander deel heeft er plaats
moeten maken voor doornstruiken en laag gewaardeerde zeggen. Ook de
bossen in het westen zijn door de mens sterk uitgedund. Men vindt er nu
een laag struikgewas en schrale bossen van altijdgroene eiken, dennen,
ceders, wilde olijven en cipressen. De meest ongerepte bossen bevinden
zich in het Ansarijagebergte in het noordwesten van het land.
1.2 Dierenwereld
De dierenwereld is in principe de verarmde maar gespecialiseerde fauna
van woestijn en halfwoestijn. Prominent onder de woestijnbewoners zijn
de talrijke en gevarieerde kleine knaagdieren en reptielen (vooral
hagedissen). Van het grote wild zijn Arabische oryx en struisvogel
uitgeroeid, laatstgenoemde al lang geleden; Arabische gazellen en de
houbaratrap(gans) zijn zeldzaam geworden. De zoogdierorde van de
klipdassen bereikt hier haar noordoostgrens. Overbejaging en erosie
hebben ertoe bijgedragen dat talrijke soorten uitgeroeid of uiterst
zeldzaam geworden zijn; politieke onrust en oorlogstoestanden hebben
eveneens hun negatieve invloed op de dierenwereld doen gelden.
2. Bevolking
2.1 Samenstelling
De
samenstelling van de bevolking is als volgt: ca. 89% Arabieren, 6%
Koerden, 2% Armeniërs, 3% Turkomanen (Toerkmenen) en enige kleine
minderheidsgroeperingen (w.o. Circassiërs [Kaukaziërs] en nomaden). Er
zijn naar schatting 335.000 Palestijnse vluchtelingen. De
bevolkingsspreiding wordt vanuit etnisch en religieus oogpunt gekenmerkt
door de concentratie van minderheden in bepaalde delen van het land:
alawieten (noesairi's) wonen vooral in de provincies Latakia en Tartous
in het noordwesten, Droezen in de zuidoostelijke provincie Suweida,
Koerden en Turkomanen vooral in het noorden, soennitische moslims en
christenen (w.o. Armeniërs) wonen overwegend in de steden. De
bevolkingsaanwas bedraagt 3,5% per jaar. Het groeipercentage in de
steden ligt hoger dan op het platteland. Bijna 50% van de bevolking is
jonger dan 15 jaar. Van de bevolking woont 52% in stedelijke
nederzettingen. De grootste steden zijn Damascus (ca. 1,4 miljoen inw.;
4,7 miljoen inw. in de agglomeratie), Aleppo (1,5 miljoen), Homs
(558.000) en Hama (273.000).
2.2 Taal
De officiële taal is Arabisch, maar Koerden, Turkomanen en Armeniërs
gebruiken ook wel hun eigen taal.
2.3 Religie
In religieus opzicht vertoont de Syrische samenleving een grote
pluriformiteit: 85% van de bevolking is islamiet (in afwijking van
andere Arabische staten is de islam geen staatsgodsdienst), van wie 70%
de soennitische richting is toegedaan. Van de overige (sji'itische)
islamieten behoort 11,5% tot de alawieten (noesairi's), 3% tot de
Droezen en 1,5% tot de isma'iliten. Van de bevolking behoort 15% tot een
van de christelijke kerkgenootschappen (Grieks-katholiek,
Grieks-orthodox, Syrisch-katholiek, Syrisch-orthodox, Armeens-katholiek,
Armeens-orthodox, maronieten en protestanten). Er is een kleine, maar
maatschappelijk belangrijke joodse gemeenschap (ca. 1500 leden) met
gemeenten in Damascus, Aleppo en Kamishili.
3. Bestuur en samenleving
De Arabische republiek Syrië is volgens de grondwet van 12 maart 1973
een onafhankelijke volksdemocratische en socialistische staat. Sinds de
revolutie van 1963 is de in 1940 opgerichte (socialistische) Ba'thpartij
aan de macht. Veel macht is geconcentreerd bij de president, die tevens
opperbevelhebber van het leger en secretaris-generaal van de Ba'thpartij
is. De wetgevende macht berust bij een Volksvergadering, die om de vier
jaar met algemeen kiesrecht wordt gekozen. De helft van de 250
afgevaardigden dient boer of arbeider te zijn.
3.1 Administratieve indeling
Syrië is administratief ingedeeld in 14 provincies (moehafazat), met aan
het hoofd een gouverneur. De provincies zijn verdeeld in 51 districten (mantiqah),
die op hun beurt weer onderverdeeld zijn in 160 gemeenten en
stamgebieden. Groot-Damascus vormt een aparte bestuurseenheid.
3.2 Politieke partijen en vakbondswezen
De vorming van politieke partijen is slechts toegestaan met goedkeuring
van de overheid. In 1972 werd een Nationaal Progressief Front gevormd
onder leiding van de Ba'thpartij. Hieraan namen voorts deel de
Socialistische Unionisten (in 1962 gesticht door Sami Sufan), de
nasseristische Arabische Socialistische Unie (gesticht in 1962), de
Arabische Socialistische Partij en de Communistische Partij van Syrië
(gesticht in 1929). Een deel van de CPS weigerde aan het front deel te
nemen en ging als de vleugel Riad Türk ondergronds. De oppositie,
waarvan de orthodoxe islamitische broederschappen een belangrijk
onderdeel zijn, heeft zich in 1982 verenigd in de Nationale Alliantie
voor de bevrijding van Syrië. Sinds 1948 bestaat een overkoepelend
verbond van vakverenigingen, dat vrijwel geheel door de Ba'thpartij
wordt beheerst. Hierin zijn 165 vakbonden opgenomen, die ongeveer de
helft van de werknemers vertegenwoordigen. Daarnaast heeft de
Ba'thpartij studenten- en jeugdorganisaties in het leven geroepen.
4. Economie
4.1 Algemeen
De economie is sinds 1958 ingericht volgens het socialistische
marktprincipe. Het staatsplanbureau bepaalt m.b.v. meerjarenplannen de
groei en de richting van de economie. Volgens de grondwet bestaan er
drie vormen van eigendom. Staatseigendom: de grote industrieën, de
bodemschatten en de banken; collectief eigendom en privé-eigendom:
kleine handwerkbedrijven, landbouwbedrijven en handel. In de jaren
tachtig had Syrië te kampen met ernstige economische problemen
(mismanagement in staatsbedrijven), hoge defensieuitgaven en sterk
teruglopende subsidies van de rijke Arabische oliestaten (van meer dan $
1,5 miljard in 1980 tot $ 9 miljoen in 1989). Na 1990 hervatten
Saoedi-Arabië en de Golfstaten hun subsidies (in 1992 weer $1 miljard).
De belangrijkste economische sector is echter de landbouw, waarin in
1993 23% van de beroepsbevolking werkzaam was en die ruim 31% van het
bnp leverde. Syrië heeft traditioneel een omvangrijke handels- en
dienstensector. Voor de industrie liggen deze percentages op resp. 25%
en 14%. De snel groeiende sector van de mijnbouw levert 12% van het bnp,
terwijl daarin slechts 1% van de beroepsbevolking werkzaam is.
4.2 Landbouw; veehouderij
De productiviteit van de agrarische sector is na 1970 sterk toegenomen,
deels ten gevolge van een aanzienlijke uitbreiding van het
landbouwareaal, deels ten gevolge van de introductie van moderne
landbouwtechnieken. Ongeveer een derde deel van het land is in cultuur
gebracht. De akkergebieden bevinden zich langs de kust in het noorden en
de geïrrigeerde gebieden langs de Eufraat en de Chabour. Door de
aanplant van bomen en de aanleg van weidegronden wil de regering een
groene zone creëren om de woestijn af te grenzen. Sinds de
landhervormingen van 1958 en 1963 is het traditionele grootgrondbezit
verdwenen. Langs de kust treft men overwegend particulier kleinbedrijf
aan met traditionele landbouwmethoden. In het noorden en oosten van het
land betreft het veelal kapitaalintensieve grote bedrijven, sterk
gemechaniseerde en exportgerichte staats- of coöperatieve ondernemingen.
Belangrijke obstakels bij de agrarische ontwikkeling vormen het trage
verloop van de verdeling van onteigende landbouwgronden, de
machtspositie van middelgrote boeren en tussenhandel en het lage
technologische niveau. De voornaamste landbouwproducten zijn maïs,
katoen, tarwe en gerst, suikerbieten, olijven, fruit, groenten en
peulvruchten.
De veehouderij concentreert zich hoofdzakelijk op schapenteelt. Er zijn
ruim 15 miljoen schapen, die in de semi-aride weidegebieden een probleem
van overbeweiding met zich brengen. Het aantal geiten en kamelen loopt,
tezamen met het nomadisme, sterk terug. Op beperkte schaal wordt door
sedentaire boeren rundvee gehouden.
4.3 Mijnbouw en energievoorziening
Syrië is niet rijk aan delfstoffen. Bij Palmyra worden aardgas en
fosfaat gewonnen. Sinds de jaren zestig wordt aardolie geëxploiteerd in
het noordoosten (olievelden te Karachuk, Suweida, Rumajlan en Jubaisah).
De aardolie, die relatief sterk zwavelhoudend is, wordt voor het
grootste deel geëxporteerd. In 1984 werd een groot olieveld van hoge
kwaliteit aangeboord bij Deir ez Zor. In 1990 produceerde Syrië 400!000
vaten per dag. De olievelden zijn door middel van pijpleidingen
verbonden met de haven van Tartous en de aardolieraffinaderijen te Homs
en Banias. Van groot belang als deviezenbron zijn de pijpleidingen over
Syrisch grondgebied, die aardolie van Saoedi-Arabië naar Saida in
Libanon (de TAP-line) en van Irak naar Banias en Tripoli (Libanon)
(afgesloten in 1982) voeren. Er bevinden zich aardolieraffinaderijen te
Homs en Banias, die van groot belang zijn voor de energievoorziening van
de voornaamste industriële centra, Damascus, Homs, Hama, Aleppo en
Latakia. De energievoorziening van het in ontwikkeling gebrachte
Jazirahgebied geschiedt o.a. door de hydro-elektrische installaties bij
de Eufraatdam.
4.4 Industrie
De ontwikkeling van de industriële sector verloopt traag door het gebrek
aan geschoolde arbeid en kapitaal en de geringe afzetmogelijkheden op de
binnenlandse markt. De meeste particuliere bedrijven bevinden zich in de
ambachtelijke sfeer (leder- en koperwaar), terwijl de grotere moderne
industriële ondernemingen staatsbedrijven zijn. De voornaamste
industrieën zijn voedselverwerkende industrieën (suiker), textiel-
(katoen en zijde), cement-, staal- en ijzerindustrie (Hama) en een zich
sterk uitbreidende fosfaatverwerkende industrie (Homs en Palmyra).
Sinds 1974 is de aardolie het voornaamste exportproduct (in 1994 56,
2%). Voorts worden katoen, tarwe, gerst, wol, fosfaat, plantaardige
oliën, tabak en huiden uitgevoerd. De import bestaat uit industriële
uitrusting en uit voedselproducten. Tot omstreeks 1970 waren de
Oostbloklanden de voornaamste handelspartners, daarna is hun plaats
ingenomen door de EG-landen.
4.5 Ontwikkelingsbeleid
Economische planning geschiedt sinds 1961 door middel van
vijfjarenplannen. Het vierde vijfjarenplan 1975-1980 streefde naar een
agro-industriële economie en uitbreiding van de industriële en
bouwactiviteiten, uitbreiding van het geïrrigeerde landbouwareaal en
verhoging van de aardolie-, gas- en fosfaatproductie. Grote
investeringen werden gedaan in de chemische industrie (in Palmyra, Homs
en Deir ez Zor), cement- en textielindustrie. Het vijfde plan
(1980-1985) concentreerde zich vooral op verhoging van de
landbouwopbrengst. Het zesde (1985-1990) is niet meer opgesteld. De
uitvoering van de plannen ondervond grote moeilijkheden ten gevolge van
financiële tekorten.
4.6 Bankwezen
Het bankwezen is sinds 1963 geheel genationaliseerd. Naast de centrale
bank te Damascus zijn er een Agrarische, Industriële, Hypotheek- en
Volkskredietbank. Al het buitenlands betalingsverkeer verloopt via de
Commercial Bank of Syria.
4.7 Verkeer
Het wegennet is 34!000 km lang, waarvan ca. 22!000 km geasfalteerd is.
De belangrijkste havens zijn die van Latakia en Tartous. Olie-export
vindt vooral vanuit Banias plaats. Syrië heeft een spoorwegnet van 2238
km. Nationale luchtvaartmaatschappij is de Syrian Arab Airlines. Er zijn
naast de internationale luchthaven van Damascus vliegvelden te Aleppo,
Qamishli, Latakia, Palmyra en Deir ez Zor.
5. Geschiedenis
5.1 Oudheid
Door zijn gunstige ligging in de cultuurgebieden van het oude Nabije
Oosten is Syrië van oudsher een land geweest dat telkens nieuwe volkeren
tot nederzetting bracht. Sinds ca. 2500 v.C. vestigden zich steeds
nieuwe Semitische stammen, waarvan vooral de Arameeërs (gecentreerd rond
Damascus) door hun handel een grote invloed, ook in de
cultuuroverdracht, kregen. Omstreeks 1400-1200 v.C. was Syrië een
twistappel tussen het Egyptische en het Hettitische Nieuwe Rijk. Na de
val van dit laatste bleven nog geruime tijd Hettieten in Noord-Syrië
wonen. De Noord-Syrische havens, eindpunten van karavaanwegen, dreven
een uitgebreide oost-westhandel (o.m. ook al met het Myceense
Griekenland). Na ca. 800 v.C. kwam Syrië onder het Assyrische rijk, van
ca. 550 tot 332 v.C. was het een Perzische satrapie, na Alexander de
Grote van 323 tot 301 een twistappel tussen de diadochen. Daarna was het
het kernland van het Seleucidenrijk. In 83 werd het veroverd door
Tigranes van Armenië en bij diens val (63 v.C.) lijfde Pompejus het als
Romeinse provincie in. In het Romeinse keizerrijk was het een militair
bijzonder belangrijke provincie, vooral gezien de macht en dreiging van
de Parthen in het achterland.
5.2 Byzantijnse periode
Bij de splitsing van het Romeinse Rijk (eind 3de eeuw) kwam Syrië onder
Constantinopel te staan. Ten tijde van Justinianus en later weer onder
Heraclius werden de belangrijkste steden van Syrië door de Perzen
veroverd. In 634 veroverden de Arabieren het land en begon de
islamitische periode. Doordat de Arabische stadhouder Moe'awijja in 661
zegevierde in de strijd om het kalifaat, werd Damascus een eeuw lang de
hoofdstad van de dynastie van de Omajjaden.
5.3 Arabische periode
Toen na 750 de Abbasiden zich in Irak vestigden, werd Syrië een
provincie. Het is dit eeuwenlang, zij het met enkele onderbrekingen,
gebleven, onder verschillende heersers, o.a. Egyptische. De geografische
gesteldheid van het land werkte verdeling in de hand. In de 12de eeuw
werd grote macht uitgeoefend door de sji'itische sekte van de
Assassijnen, die haar centrum in Perzië had. Gedurende de Kruistochten
werd een aantal steden met omliggend gebied (Tyrus, Beiroet, Tripoli,
Antiochië) tijdelijk door de christenen veroverd. De reactie tegen de
kruisvaarders, die tot hun verdrijving leidde, ging uit van Zengi,
Atabek van Mosoel, verder van Saladin. Daarna, sedert 1272, heersten ook
in Syrië de Mamelukse Egyptische sultans; dezen wisten het land tegen de
invallen van de Mongolen te verdedigen.
5.4 Turkse periode
In 1516 werd Syrië door Selim I, sultan der Osmanen, veroverd en het
vormde na die tijd een Turkse provincie. Niettemin kwamen zijn emirs
meermalen in opstand tegen de Turkse machthebbers. In 1833 kwam Syrië
onder de heerschappij van Mohammed Ali, onderkoning van Egypte, maar
door tussenkomst van de Europese mogendheden keerde het in 1840 terug
onder de heerschappij van de Porte. Voortdurende oorlogen en
binnenlandse ongeregeldheden hebben een voorspoedige ontwikkeling van
land en volk lang tegengehouden.
5.5 Frans mandaatgebied
Syrië werd in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog met Arabische
hulp door de Britten veroverd. Krachtens de Sykes-Picot Overeenkomst
kwam het gebied direct na de Eerste Wereldoorlog binnen de invloedssfeer
van de Fransen, die in de Syrische kuststrook een voorlopig Frans bewind
instelden, terwijl in het binnenland een Arabische regering werd gevormd
onder emir Faisal. De Syrische nationalisten riepen in maart 1920 het
onafhankelijke koninkrijk van Groot-Syrië uit, dat ook Libanon en
Palestina omvatte. In april 1920 kreeg Frankrijk op de conferentie van
San Remo een mandaat over Syrië en in juli 1920 werd Damascus bezet door
Franse troepen. Het Franse bewind maakte gebruik van de godsdienstige
verdeeldheid in Syrië: het Franse mandaatgebied werd verdeeld in zes
districten, t.w. een vergroot Libanon (dat ook Tripoli en Beiroet
omvatte), de staat Damascus, de staat van Haleb, het sandjak
Alexandrette en de districten van Latakia en de Dzjebel ed-Droez (beide
met een eigen regering). Het nationalistische ressentiment tegen de
Franse bezetting culmineerde in 1925/1926 in een openlijke opstand. In
1925 werden de staten van Damascus en Haleb verenigd tot de Syrische
Republiek. In sept. 1936 werd een Frans-Syrisch verdrag gesloten, waarin
de onafhankelijkheid van Syrië in principe erkend werd. Het verdrag werd
echter nooit van Franse zijde geratificeerd, hetgeen tot grote onrust in
Syrië leidde. In 1939 stond Frankrijk Alexandrette af aan Turkije, in de
hoop dat land aan zijn zijde te krijgen in de dreigende oorlog.
5.6 Onafhankelijkheid
In 1941 werd de Vichy-regering in Frankrijk, na het binnenvallen van
Britse strijdkrachten en die van de Vrije Fransen in Syrië, gedwongen de
onafhankelijkheid van Syrië formeel te erkennen, maar de Fransen hielden
gedeelten van het land bezet. In 1942 werden de districten van Latakia
en de Dzjebel ed-Droez bij de Syrische Republiek gevoegd. In aug. 1943
werd na verkiezingen een nationalistische regering gevormd. In mei 1945
braken opnieuw ongeregeldheden uit, die eindigden met een gewapende
Britse interventie in Syrië en de aftocht van de Franse troepen. Na het
vertrek van de Britten in april 1946 was Syrië de facto onafhankelijk
geworden.
Interne politieke rivaliteit en grote teleurstelling over de Arabische
nederlaag in de oorlog tegen Israël in 1948/1949 droegen er in
belangrijke mate toe bij dat Syrië een lange periode van instabiliteit
tegemoet ging. In maart 1949 begon een lange reeks militaire
staatsgrepen, die eindigde met het aanvaarden van het presidentsambt
door luitenant-kolonel Adib al-Sjisjakli in aug. 1953. Onder zijn
dictatuur kende Syrië een betrekkelijk grote stabiliteit. De meeste
politieke partijen (die verboden waren) probeerden echter Sjisjakli's
val te bewerkstelligen, hetgeen in febr. 1954 na een militaire opstand
gelukte. In okt. 1955 vormden Syrië en Egypte een gemeenschappelijk
militair opperbevel, met Damascus als hoofdkwartier. Van de Sovjet-Unie
werden grote hoeveelheden wapens betrokken, terwijl Syrië met dat land
ook economische verdragen sloot.
Op 22 febr. 1958 kwam een unie tussen Syrië en Egypte tot stand, de
Verenigde Arabische Republiek (VAR). Verdeeldheid binnen het Syrische
leger en een fel eenheidsstreven van de Ba'thpartij lagen hieraan ten
grondslag. Misnoegen over de politiek van president Nasser, o.m. de
nationalisaties, het verbod van de politieke partijen en het overwicht
van Egyptenaren in belangrijke functies zowel in het staatsbestel als in
het leger, leidde tot een staatsgreep van een aantal Syrische officieren
(28 sept. 1961), waarmee een einde kwam aan de unie.
5.7 Staatsgrepen
Syrië werd nu officieel Syrische Arabische Republiek genoemd. Het
daarmee gevormde burgerlijke bewind was echter niet al te stabiel. Op 28
maart 1962 greep het leger opnieuw in en dwong president Nazim al-Koedsi
en zijn ministers tot aftreden. Na demonstraties in april 1962 in
verscheidene delen van het land werd al-Koedsi echter opnieuw
geïnstalleerd als president. Op 8 maart 1963 deed een andere groep
militairen een geslaagde greep naar de macht. In de nieuwgevormde
Nationale Raad voor de Leiding van de Revolutie waren Ba'thisten,
nasseristen en andere unionistische groeperingen sterk vertegenwoordigd.
Na een mislukte staatsgreep van nasseristen op 18 juli 1963 kregen de
Ba'thistische officieren de alleenheerschappij. Het Ba'thistische bewind
in Syrië ging over tot het nationaliseren van de banken en grote
industriële ondernemingen en het onteigenen van land, hetgeen hevig
verzet opriep bij de zakenlieden en grootgrondbezitters. Ook stuitte de
Ba'th op verzet van de soennitische islamieten (die de meerderheid van
de Syrische bevolking uitmaken), vooral omdat het regime volledig
afhankelijk was van de Ba'thistische officieren die vnl. afkomstig waren
uit de islamitische sekten van de alawieten en Droezen,
minderheidsgroepen afkomstig van het platteland. In 1964 vonden in de
voornaamste steden op grote schaal ongeregeldheden plaats. In april 1964
werd een voorlopige grondwet afgekondigd, in mei werd een Presidentiële
Raad ingesteld met generaal Amin al-Hafiz als president. In jan. 1965
werd opnieuw een groot aantal bedrijven genationaliseerd, met als gevolg
grootscheepse demonstraties in Damascus. In aug. 1965 werd een Nationale
Raad gevormd, die grotendeels uit Ba'thisten bestond. Ondertussen namen
de spanningen binnen de Ba'thpartij steeds meer toe. Een kleine, geheime
groep Ba'thistische officieren, die later bekend werd onder de naam
Militair Comité, had na de revolutie van 8 maart 1963 kans gezien de
macht te krijgen over het hele Syrische officierenkorps. Vervolgens
kregen zij ook het hele burgerlijke partijapparaat in hun greep. Binnen
het Militair Comité ontstond een machtsstrijd tussen president Amin
al-Hafiz enerzijds en de generaals Salah Jadid en Hafiz al-Assad
anderzijds, hetgeen op 23 febr. 1966 culmineerde in een staatsgreep
waarbij Amin al-Hafiz het onderspit moest delven. De traditionele,
burgerlijke Ba'thisten, als de partijideoloog Michel Aflak en premier
Salah al-din Bitar, ontvluchtten het land. Hun plaatsen werden ingenomen
door een jongere generatie radicaler Ba'thisten; Noereddin al-Atassi
werd president, terwijl Jadid er als 'sterke man' de voorkeur aan gaf op
de achtergrond te blijven.
Het nieuwe regime was sterk marxistisch getint en zocht toenadering tot
de Sovjet-Unie, waarvan het militaire en economische hulp verkreeg. De
verhouding met Israël was in deze periode bijzonder gespannen, mede
doordat Palestijnse commando's vanaf Syrisch grondgebied opereerden in
Israël en door het Syrische bewind werden gesteund. Tijdens de
Juni-oorlog van 1967 bezette Israël de Syrische Golanhoogvlakte. Wegens
zijn radicalisme was Syrië steeds verder geïsoleerd geraakt binnen de
Arabische wereld. Bovendien berustte het bewind op een smalle basis. Na
een mislukte staatsgreep in sept. 1966 was het leger al gezuiverd van
Droezen-officieren. Later volgden verdere zuiveringen. Binnen de top van
de Ba'th ontwikkelde zich een machtsstrijd tussen de radicale
marxistische vleugel van Salah Jadid en de gematigder en meer
pragmatische vleugel van Hafiz al-Assad. Bij een slechts ten dele
geslaagde staatsgreep op 25 febr. 1969 wist de laatste zijn macht binnen
het leger te versterken. In sept. 1970 viel een groot aantal Syrische
tanks Jordanië binnen om ten gunste van de Palestijnen te interveniëren
in de Jordaanse burgeroorlog. Onder zware internationale druk moesten de
Syriërs zich echter overhaast en met zware verliezen terugtrekken. Naar
aanleiding hiervan laaide de strijd tussen Assad en Jadid opnieuw op.
5.8 Machtsovername door Assad
Op 13 nov. 1970 pleegde Assad een staatsgreep, waarbij president
al-Atassi en generaal Jadid gevangen werden genomen. In febr. 1971 werd
Hafiz al-Assad tot president gekozen en werd een nieuw wetgevend orgaan,
de Volksvergadering, gekozen, waarin de Ba'thpartij een dominerende
positie innam. Binnenslands trachtte Assad de basis van zijn bewind te
verbreden door in een Nationaal Progressief Front samenwerking te zoeken
met communisten, nasseristen en socialisten. In de buitenlandse politiek
slaagde hij erin het Syrische isolement te doorbreken. Evenals onder het
voorgaande Ba'thbewind namen leden van de alawitische minderheid
belangrijke machtsposities in. Op 6 okt. 1973 openden Syrische en
Egyptische troepen hun aanval op Israël. De aanvankelijke successen in
de Oktoberoorlog versterkten het prestige van president Assad. Bij het
troepenscheidingsakkoord, dat pas in mei 1974 tot stand kwam, kreeg
Syrië een gedeelte van de Golanhoogvlakte met de stad Kuneitra terug. In
het voorjaar van 1976 intervenieerden Syrische troepen in de Libanese
burgeroorlog ten gunste van de christen-rechtse milities. Dit riep
overal in de Arabische wereld felle protesten op. De Arabische
oliestaten zetten hun financiële steun aan Syrië stop en de
oliepijpleidingen werden afgesloten. De geschillen werden bijgelegd op
een topconferentie in Riaad op 18 okt. 1976. De Syrische troepen in
Libanon werden onderdeel van een overwegend uit Syriërs bestaande
Arabische vredesmacht. Fel verzette Syrië zich tegen de toenadering
tussen Israël en Egypte. Na het bezoek van de Egyptische president Sadat
aan Jeruzalem in nov. 1977 nam Syrië de leiding op zich van het zgn.
Standvastigheidsfront, dat sancties tegen Egypte doorvoerde. Dit bracht
in 1978 een tijdelijke toenadering tot Irak met zich, waarmee Syrië op
gespannen voet stond sinds daar sedert 1968 een rivaliserende vleugel
van de Ba'thpartij aan het bewind is. Najaar 1979 namen de onderlinge
spanningen weer toe wegens geschillen over de verdeling van het
Eufraatwater en Syrische steun aan Iran, waarmee Irak in sept. 1980 in
oorlog geraakte. De betrekkingen met de Sovjet-Unie werden nauwer
aangehaald door middel van een vriendschapsverdrag.
5.9 Islamitisch verzet
Eind jaren zeventig en begin jaren tachtig had het bewind van Assad te
kampen met gewelddadig verzet van de Moslim Broederschap, die zich
keerde tegen het atheïstisch en alawitisch karakter van het regime, de
corruptie en de westerse invloeden in Syrië. Er werden tal van
moordaanslagen gepleegd op politici, partijfunctionarissen en hoge
militairen. Het regime reageerde met scherpe vervolging en onderdrukking
van elke oppositie. In febr. 1982 werd een grote islamitische opstand in
Hama op bloedige wijze door het leger onderdrukt.
Mede door zijn stellingname tegen het rivaliserende Ba'thregime in Irak
en door zijn aanvallen op de PLO van Jasir Arafat in Libanon (sinds
1983) raakte Syrië in de jaren tachtig in een isolement binnen de
Arabische wereld.
Na de Israëlische terugtrekking uit Libanon slaagden de Syrische troepen
er in het machtsvacuüm weer op te vullen. De akkoorden van Taif (okt.
1989), de verkiezing van Elias Hrawi tot Libanees president (nov. 1989)
en de overgave van de christelijke generaal Michel Aoun (okt. 1990)
bevestigden de Syrische machtspositie in Libanon. Beide landen sloten in
sept. 1991 een veiligheidsverdrag.
5.10 Toenadering tot de Verenigde Staten
Een en ander speelde zich af tegen de achtergrond van een belangrijke
koerswijziging in de Syrische buitenlandse politiek. Nadat in verband
met het einde van de Koude Oorlog de Sovjet-Unie haar militaire hulp aan
Syrië drastisch verminderde, zocht Damascus toenadering tot de Verenigde
Staten en gematigde Arabische staten zoals Egypte. Na de Iraakse
bezetting van Koeweit (aug. 1990) zond Syrië troepen naar Saoedi-Arabië
en maakte het deel uit van de anti-Iraakse coalitie in de Tweede
Golfoorlog. Deze opstelling leidde tot aanzienlijke financiële steun
vanuit Saoedi-Arabië en Koeweit en herstelde de betrekkingen met de
Verenigde Staten en West-Europa. Syrië nam deel aan de internationale
vredesconferentie over het Midden-Oosten, die in okt. 1991 in Madrid
werd geopend. Het koos daarbij evenwel een harde anti-Israëlische
stellingname.
In 1991 werd een wet aangenomen die de invloed van de staat op het
economische leven verminderde en grotere mogelijkheden voor het
particuliere initiatief opende. In 1992 werd het de leden van de 5000
man sterke joodse gemeenschap toegestaan het land te verlaten. In febr.
werden enkele wijzigingen in de top van het leger en de
veiligheidsdiensten doorgevoerd, waarbij het hoofd van de binnenlandse
veiligheidsdienst, generaal Mohamed Nassif, verantwoordelijk werd voor
alle veiligheidsdiensten.
In reactie op het eind aug. 1993 gesloten akkoord tussen Israël en de
PLO, bood Syrië, dat zich een tegenstander toonde van een 'onvolledige
vrede', een tiental Palestijnse organisaties die ook tegen het akkoord
waren onderdak aan in Damascus. Begin dec. verbood Syrië de activiteiten
van de Turks-Koerdische afscheidingsbeweging PKK vanaf zijn grondgebied.
Basil al-Assad, zoon van de president, opperbevelhebber van de
presidentiële garde en mogelijk opvolger van zijn fysiek zwakke vader,
kwam in jan. 1994 bij een auto-ongeluk om het leven.
5.11 Praten over vrede met Israël
In
sept. 1994 liet de
Israëlische premier Rabin (zie foto) weten in ruil voor
volledige vrede en normale betrekkingen bereid te zijn de
Golanhoogvlakte in drie jaar te ontruimen en ook de joodse
nederzettingen in het gebied op te geven. Eerder had Israël zich ook al
bereid verklaard tot dergelijke concessies, maar de Syrische reacties
bleven weinig concreet.
Ook in 1996 leidden de talloze diplomatieke missies van de Amerikaanse
minister van Buitenlandse Zaken Warren Christopher naar Jeruzalem en
Damascus niet tot een doorbraak in het vredesproces. Nadat de door Syrië
gesteunde HAMAS-beweging in Israël een aantal aanslagen had gepleegd,
brak de Israëlische premier Peres in maart 1996 het overleg met Syrië
af. In Zuid-Libanon gebruikte Syrië de Hezbollah-beweging als
verzetsinstrument tegen de Israëlische bezetting, waarbij het de acties
van Hezbollah beschouwde als onderdeel van een legitieme vrijheidsstrijd
en niet als terrorisme.
Na intensief diplomatiek overleg onder leiding van de V.S. en Frankrijk
stemde Syrië in april 1996 in met een staakt-het-vuren tussen Hezbollah
en Israël. De koerswijziging van de nieuwe Israëlische premier Netanyahu,
die inhield dat van teruggave van de Golanhoogvlakte geen sprake kon
zijn, mondde op de in juni in Caïro gehouden Arabische topconferentie
uit in steun voor Assads standpunt dat Israël alle betwiste gebieden
moest opgeven alvorens Syrië bereid zou zijn tot onderhandelingen.
In mei 1996 mislukte een bomaanslag op president Assad. In verband
hiermee werden honderden arrestaties verricht, vooral in de Turkmeense
gemeenschap. De spanningen met Turkije over de verdeling van het water
van de Eufraat en de Syrische steun aan de Koerdische PKK liepen
hierdoor verder op.
Telefoongids Syrië
Postcodes
Syrië
|