1. Fysische geografie
1.1 Landschap
Thailand
is te verdelen in vier natuurlijke landschappen: a. Het Thaise bergland.
Langs de westgrens met Birma strekt zich een jong plooiingsgebergte uit
dat van noord (gemiddelde hoogte 1500-2500 m) naar zuid (50-100 m) in
hoogte afneemt, maar op Malakka weer ketens heeft met een gemiddelde
hoogte van meer dan 1500 m. Het westelijke bergland gaat in het
noordoosten over in het Noordthaise bergland (gemiddelde hoogte 1500 m),
dat door de belangrijkste vier bronrivieren van de Chao Phraya in een
aantal bergketens, dalen en bekkens is versneden. De Doi Inthanon of
Angka (2576 m) in het westelijke bergland is de hoogste bergtop van
Thailand. b. Het centrale laagland ten zuiden van het Noordthaise
bergland is een vruchtbare alluviale vlakte, die is opgebouwd uit het
slib dat door de Chao Phraya en andere rivieren werd aangevoerd. c. Het
Khoratplateau, dat Noordoost-Thailand beslaat, is een komvormig
tafelland, in het noorden en oosten begrensd door de Me-kong en in het
westen en zuiden door gebergten. De bodem bestaat vnl. uit onvruchtbare
fijnzandige leem. De belangrijkste rivieren zijn de Chi en de Mun, die
in de Me-kong stromen. d. De Thaise landtong, ca. 800 km, wordt
ingenomen door uitlopers van het westelijke bergland, met aan
weerszijden veelal smalle kustvlakten. De kust zelf is sterk geleed.
1.2 Klimaat
Het grootste deel van het land heeft een tropisch savanneklimaat met
vier seizoenen: a. een droog seizoen (december-februari), samenvallend
met de noordoostmoesson; b. een overgangsperiode met hoge temperaturen
en sterk wisselende winden; c. een regenseizoen (mei-oktober),
samenvallend met de aanlandige zuidwestmoesson; d. een tweede
overgangstijd (november-december), met relatief lage temperaturen. Het
op Malakka gelegen deel van Thailand bezit een tropisch moessonklimaat
met vrijwel het gehele jaar een hoge temperatuur en neerslag. De
gemiddelde jaarlijkse neerslag voor het grootste deel van het land
bedraagt 1200-1400 mm. Aanzienlijk vochtiger zijn het zuiden (1400-2400
mm) en de streek ten oosten van Chanthaburi (meer dan 2400 mm). Minder
dan 1200 mm per jaar ontvangt het gebied dat in de regenschaduw ligt van
het westelijke bergland, alsmede de westelijke provincies van het
Khoratplateau. De temperatuurverdeling is tamelijk gelijkmatig
(gemiddeld 26-28 °C). April is de warmste maand van het jaar.
1.3 Plantengroei
De plantengroei van Thailand sluit in het noorden grotendeels aan bij
die van India en Birma en in het zuiden bij die van Maleisië en
Indonesië. Oorspronkelijk was het land grotendeels met wouden bedekt,
van mangrovebossen aan de kust tot naaldhoutbossen (Pinus) op de
bergtoppen. Moessonbos met vooral veel soorten uit de familie
Dipterocarpaceae overheerste in het noorden; hier komen ook veel
teakbossen voor. Gemengd regenbos komt voor in het zuiden en op
berghellingen in het noorden. Veel van de oorspronkelijke vegetatie
heeft plaats gemaakt voor cultures, savannes en secundaire vegetaties
waaronder veel bamboebos.
1.4 Dierenwereld
De dierenwereld van Thailand is vnl. die van het Zuidoost-Aziatische
regenwoud en omvat o.a. nog Indische olifanten, bantengs, gaurs,
verscheidene herten, Maleise tapirs, panters, tijgers, vliegende maki's,
talrijke apen (waaronder gibbons), enz. De Javaanse neushoorn is
waarschijnlijk geheel uitgeroeid; misschien komt de Sumatraanse
neushoorn nog in Thailand voor. Ook de vogelwereld is zeer rijk, o.a.
aan fazanten (argusfazant); daarnaast huisvest Thailand talrijke
reptielen, waaronder een groot aantal vergiftige slangen. Het land is
betrekkelijk dun bevolkt, waarbij bovendien de grootste concentratie
zich aan de kust bevindt. Toch hebben kaalslag van het bos, dierenhandel
en weinig gereguleerde jacht veel schade aangericht. Tegenwoordig wordt
meer aandacht besteed aan de natuurbescherming, die onder de dienst van
het bosbeheer ressorteert; in een aantal nationale parken bestaat hier
en daar adequate bescherming.
2. Bevolking
2.1 Samenstelling en spreiding
De
bevolking bestaat voor ca. 90% uit de Thai, die uit Zuid-China afkomstig
zijn. De belangrijkste minderheidsgroep wordt gevormd door de Chinezen
(6 à 10%), die een belangrijk aandeel hebben in handel-, bank- en
transportwezen. De meesten bezitten echter de Thailandse nationaliteit
en zijn in de Thaise cultuur opgenomen. In het zuiden wonen Maleiers (ca.
3%), die zich door hun taal (Maleis) en godsdienst (islam) als
minderheidsgroep onderscheiden. In de gebergten in het noorden woont een
aantal zgn. bergvolken, zoals de Karen, Meo en Yao. Ten slotte telt
Thailand enkele honderdduizenden vluchtelingen uit Indo-China (Birma en
Cambodja o.a.). De bevolking is ongelijkmatig over het land verdeeld. De
noordelijke hooglanden hebben de laagste bevolkingsdichtheid, de
centrale laaglanden en het zuidelijke deel van het schiereiland zijn
dicht tot zeer dicht bevolkt. De bevolkingstoename bedroeg in de periode
1985-1994 11,6‰. Ca. 21% van de bevolking woont in de steden, waarvan de
grootste zijn: Bangkok (bijna 6 miljoen inw.; aggl.: 9 miljoen),
Nonthaburi (259.000), Nakon Ratchasima (190.700), Chiang Mai (170.300),
Hat Yai (138.000) en Kohn Kaen (131.000).
2.2 Taal
De officiële taal is het Thai, dat de moedertaal is van ca. 90% van de
bevolking. Het Thai behoort tot de Kadai-taalfamilie en is een toontaal.
Als tweede taal komt het Engels veel voor.
2.3 Religie
Staatsgodsdienst is het boeddhisme (Hinayana- of Theravada-boeddhisme),
dat door ca. 95% van de bevolking wordt beleden en dat het gehele
culturele en openbare leven doordringt. Iedere Thaise man trekt zich
enkele jaren als 'bhikku' ( 'bedelmonnik') terug in een soort
kloostergemeenschap ( 'sangha'), waarvan er verscheidene duizenden
bestaan. Het Thaise boeddhisme vertoont een grote mate van tolerantie
ten opzichte van andere godsdiensten.
De islam telt ca. één miljoen aanhangers onder de Maleiers in het
zuiden. Het christendom (overwegend rooms-katholiek) is vooral
vertegenwoordigd onder de inwoners van Chinese afkomst.
3. Bestuur en samenleving
3.1 Staatsinrichting
Thailand
is een constitutionele monarchie, waar het koningschap nog een
belangrijke rol speelt. De invloedrijkste functie is die van de premier,
die verstrekkende bevoegdheden heeft. Het parlement bestaat uit een
Senaat en een Huis van Afgevaardigden. Het parlement heeft traditioneel
weinig bevoegdheden, maar in de grondwetswijziging van juni 1992 werd
zijn macht uitgebreid: de premier moet een gekozen parlementslid zijn en
het recht van interpellatie en het indienen van moties werd uitgebreid.
In de praktijk spelen militairen echter een doorslaggevende rol in het
politieke leven.
3.2 Administratieve indeling
Thailand is bestuurlijk ingedeeld in zes regio's en 73 provincies, die
door een gouverneur bestuurd worden.
3.3 Rechtswezen
Volgens de grondwet is de rechterlijke macht onafhankelijk. Er is een
Hooggerechtshof (Sarn Dika), dat als hoogste beroepsinstantie in alle
civiele en strafzaken fungeert. Verder zijn er rechtbanken op
provinciaal niveau en vrederechters voor kleinere civiele en strafzaken.
3.4 Lidmaatschap van internationale organisaties
Thailand is lid van de Verenigde Naties en haar suborganisaties, de
ASEAN, het Colomboplan en de Asian Development Bank.
3.5 Defensie
De koning is opperbevelhebber van de strijdkrachten. Er bestaat een
dienstplicht van twee jaar voor mannen tussen 21 en 30 jaar.
3.6 Sociale en medische voorzieningen
Er bestaat geen wettelijk vastgelegd stelsel van sociale voorzieningen;
het particulier initiatief speelt een nog belangrijke rol. De
gezondheidszorg is ontoereikend, m.n. op het platteland. Veel
voorkomende ziekten zijn: tuberculose, lepra, geslachtsziekten. De
gemiddelde levensverwachting bedraagt 66 jaar voor mannen en 72 jaar
voor vrouwen.
3.7 Politieke organisatie; partijwezen; vakbeweging
De belangrijkste politieke partijen zijn de Chart Thai (Thaise Natie)
van voormalig minister-president generaal Chatichai Choonhaven
(conservatief), de Samakkhi Tham (Eenheid en Gerechtigheid; partij van
de luchtmacht), de Nieuwe Aspiratiepartij (NAP) van generaal Chavalit
Yongchayudh, de Sociale Actie Partij (SAP; conservatief), de
Democratische Partij (DP; liberaal) en de Palang Dharma Partij (Kracht
van de Deugd; boeddhistisch-liberaal) van oppositieleider Chamlong
Srimuang. De vakbonden, waarvan de activiteiten beperkt zijn, zijn
verenigd in vier grote vakcentrales die tezamen naar schatting bijna
300.000 leden tellen.
4. Economie
4.1 Algemeen
Thailand heeft een vrijemarkteconomie, waarin de particuliere sector de
belangrijkste is. In 1993 was 57% van de beroepsbevolking werkzaam in
landbouw en visserij, 18% in de industrie en 25% in de dienstverlenende
sector. Ondanks het feit dat ruim de helft van de beroepsbevolking van
landbouw en visserij afhankelijk is en het merendeel van de export
gevormd wordt door landbouwproducten, is het relatieve aandeel van de
agrarische sector in de samenstelling van het Bruto Nationaal Product
(bnp) afgenomen van 30% in 1970 tot 10% in 1994.
Veel buitenlands kapitaal heeft in de jaren tachtig een ingrijpend
industrialisatieproces in Thailand op gang gebracht, waardoor het land
tussen 1987 en 1994 met een gemiddeld groeipercentage van 8,2% de snelst
groeiende economie ter wereld had. Het bnp steeg jaarlijks met gemiddeld
bijna 10% en het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking bedroeg
in 1994 $ 2210. De export steeg jaarlijks met 30%. Tevens nam het
toerisme een hoge vlucht; het is sinds 1982 de belangrijkste bron van
buitenlandse deviezen. De economische expansie betekende echter wel een
aanslag op het milieu.
4.2 Landbouw, veeteelt, bosbouw en visserij
Rijstverbouw (vnl. in de centrale vlakte) is de voornaamste
landbouwactiviteit. Thailand is de belangrijkste rijstexporteur ter
wereld. Op het schiereiland wordt rubber gewonnen. Voorts worden
verbouwd: maïs, sojabonen, hennep, jute, kokosnoten en vooral cassave
(tapioca), waarvan de EG, m.n. Nederland, ca. 90% afneemt in de vorm van
veevoeder. De veehouderij is van weinig belang en wordt in de vorm van
varkens- en pluimveehouderij naast de akkerbouw bedreven. Visserij is
van belang voor eiwitaanvullingen op de dagelijkse rijstconsumptie en
wordt zowel op de binnenwateren als op zee bedreven. Veel vis is ook
voor de export bestemd. In 1981 was nog ruim 53% van het land met bos
bedekt, in 1990 was dit percentage door overmatige houtkap teruggelopen
tot ruim 26%. Het zuiden levert yanghout; het teakbos in het noorden is
nagenoeg geheel verdwenen, waardoor Thailand teakhout is gaan importeren
uit Birma en Laos.
4.3 Energievoorziening
De energie in de vorm van elektriciteit wordt vnl. door aardgas
geleverd, naast waterkracht, bruinkool en aardolie. Ca. tweederde van de
totale energievoorziening wordt geleverd door aardolie, waarvan het
grootste deel geïmporteerd moet worden.
4.4 Mijnbouw
De mijnbouw draagt ca. 2% aan het nationale inkomen bij. Tin is de
belangrijkste delfstof, maar sinds de tincrisis in 1985 overstijgen de
toenemende exportopbrengsten van edelstenen (saffier, robijn, granaat,
kwarts) die van tin.
4.5 Industrie
Er is geen zware industrie. De kleine industrie is de laatste
vijfentwintig jaar zeer sterk gegroeid en droeg in 1993 voor ruim 30%
bij aan het bnp. Voornaamste takken zijn de textiel- en
voedingsmiddelenindustrie. Andere industrieën zijn auto-assemblage,
cement en elektronica-industrie, suiker en olieraffinaderij. Het beleid
van de regering richt zich op het stimuleren van industrieën die de
import grotendeels moeten vervangen.
4.6 Handel
De Thaise handelsbalans kenmerkt zich nog steeds door een (voortdurend)
tekort, ondanks de sterk toegenomen export. Voornaamste exportproducten
zijn rijst, maïs, tapioca, rubber, tinmetaal, textielproducten en
levensmiddelen (Thailand is 's werelds grootste exporteur van ingeblikte
tonijn en ananas). Belangrijkste afnemers zijn: Japan, Nederland,
Singapore en de Verenigde Staten. Ingevoerd worden: grondstoffen,
machines, aardolie en chemische producten. Belangrijkste leveranciers
zijn: Japan, Verenigde Staten, Duitsland en Singapore.
4.7 Bankwezen
Centrale bank is de Bank of Thailand. De Krung Thai Bank Ltd. is de
commerciële staatsbank. Andere belangrijke banken zijn: de Bangkok Bank,
de Bank of Ayutthaya, de Thai Farmers Bank en de Thai Military Bank. Als
financiële ontwikkelingsorganisaties zijn van belang: de Board of
Investment (BOI) en de Industrial Finance Corporation of Thailand (IFCT).
4.8 Verkeer
In de jaren zeventig is het wegennet om economische en strategische
redenen in versneld tempo uitgebreid, maar is thans met 80!000 km niet
meer toereikend. Een groot probleem vormt de toenemende verkeerschaos in
Bangkok. De State Railway of Thailand onderhoudt het bijna 4000 km lange
spoorwegennet. De belangrijkste lijnen lopen vanuit Bangkok naar het
noorden richting Birma, naar het noordoosten richting Laos en Cambodja
en naar het zuiden richting Maleisië en Singapore. Van historisch en
thans toeristisch belang is de legendarische Birmaspoorweg (zie
Birma-Siam-spoorweg). Belangrijkste zeehaven is Bangkok. Nationale
luchtvaartmaatschappij is Thai Airways International (TAI). Don Muang
bij Bangkok is de belangrijkste internationale luchthaven; andere zijn
Chiang Mai in het noorden, Phuket en Hat Yai in het zuiden.
5. Toeristische
gegevens
Thailand is vooral sinds de jaren zeventig een populaire
vakantiebestemming. Het land biedt dan ook een grote keur aan
toeristische attracties. Bangkok bezit een groot aantal tempels (wats),
voorts een paleizencomplex dat door koning Rama I eind 18de eeuw werd
aangelegd (met o.a. het Smaragden Boeddhabeeld), de beroemde drijvende
markt (tegenwoordig alleen nog voor toeristen in stand gehouden), een
orchideeënkwekerij en een slangentuin. De stad heeft daarnaast met haar
vele nachtclubs en massagesalons een bedenkelijke reputatie opgebouwd
als trekpleister van het sekstoerisme.
In het centrale gedeelte van Thailand treft men de meeste
cultuurschatten van het land aan. Het gebied geldt als de bakermat van
de Thaise cultuur met prachtige ruïnes van de oude steden Sukhothai en
Ayutthaya. In Sukhothai ( 'Dageraad van Geluk'), de eerste hoofdstad van
Thailand, treft men in het Sukhothai Historical Park de ruïnes van
tempel-, klooster- en paleizencomplexen aan, o.a. dat van de Wat
Mahathat uit de 13de eeuw. Ayutthaya was van 1350 tot 1767 het
middelpunt van het koninkrijk Siam, waar 33 koningen van verschillende
Siamese dynastieën hebben geregeerd. Ook hier is een aantal
indrukwekkende overblijfselen van tempel- en paleizencomplexen te zien.
Van de beruchte Birma-Siam-spoorweg, de zgn. 'Dodenspoorlijn', die in de
Tweede Wereldoorlog door geallieerde en Aziatische krijgsgevangenen
onder verschrikkelijke omstandigheden werd aangelegd, is het traject
Bangkok-Nam Tok, inclusief de brug over de Kwairivier, nog in bedrijf.
In het noordwesten ligt Chiang Mai ( 'Roos van de Noordelijke Heuvels'),
de tweede stad van Thailand. Het is, hoewel zelf ook bezienswaardig,
vooral ook vertrekpunt voor het zgn. jungletoerisme. Van hieruit worden
trektochten ( 'trekkings') door het moeilijk begaanbare berglandschap
(w.o. het gebied van de 'Gouden Driehoek' bij de grens van Laos en
Birma) georganiseerd. Een rit op een olifant en een riviertocht op een
bamboevlot behoren daarbij vaak tot de attracties.
Het bekendste Thaise vakantieoord is Pattaya ( 'Azië's Riviera'), ten
zuidoosten van Bangkok, inmiddels uitgegroeid tot een op het
massatoerisme ingestelde badplaats. Rustiger badplaatsen zijn Hua Hin en
Cha-Am aan de andere kant van de Golf van Thailand.
Het eiland Phuket ( 'Parel van het Zuiden'), ca. 900 km ten zuiden van
Bangkok, is om zijn witte stranden, overweldigende natuur en
boeddhistische tempels eveneens in trek bij toeristen, net als het
eiland Ko Samui aan de andere kant van de isthmus.
6. Geschiedenis
De exodus van Thai uit Zuid-China naar het toen door de Khmer
gedomineerde Zuidoost-Aziatische continent vanaf het begin van de 13de
eeuw werd versneld nadat de Mongolen in 1253 het Thai-staatje Nan-Tsjao
overmeesterden.
6.1 Eerste Thaise rijk
In Zuidoost-Azië ontstonden Thaise stadstaten, o.m. Chiang Mai en
Sukhothai. In 1275 kreeg Rama Khamheng van Sukhothai de hegemonie over
heel Thailand (in Europa traditioneel bekend onder de naam Siam). Zijn
rijk omvatte het tegenwoordige Thailand en een deel van Noord-Malakka.
In 1350 verplaatste Rama Thibodi de hoofdstad van Sukhothai naar
Ayutthaya. Chiang Mai, Ayutthaya en Sukhothai betwistten elkaar de
hegemonie, in welke conflicten Thailands buren, Birma en Cambodja, zich
mengden. Deze periode van Thailands geschiedenis eindigde in 1569, toen
Ayutthaya in handen viel van de Birmaanse vorst Bayinaung.
6.2 Birmees vazalschap
In 1584 maakte de Thaise vazal van Birma, Phya Naret, zich in Ayutthaya
los van zijn meesters, gebruik makend van een intern Birmaans conflict.
Hij besteeg in 1590 als Naresuen de Thaise troon.
In de 17de eeuw had Thailand het bij herhaling met Birma aan de stok. De
situatie werd nog gecompliceerd, omdat o.m. de koningen Prasat Thong en
diens zoon Narai het land voor de buitenlandse handel openstelden, wat
erop neerkwam dat Britten, Hollanders, Portugezen en aanvankelijk ook
Japanners tegen elkaar werden uitgespeeld. Aan het eind van de 17de eeuw
werd Thailand geleidelijk betrokken in de Brits-Franse tegenstellingen
in de Golf van Bengalen. Het gebied trok toen allerlei avonturiers aan,
zoals de Griek Constantine Phaulkon, raadgever van Narai, die
aanvankelijk de Britten, later echter de Fransen steunde. Aldus ontstond
eind 1688 het gevaar voor een volkomen Franse dominantie, die slechts
werd verhinderd door een nationalistisch verzet. Na de dood van Narai
(1689) besteeg de leider daarvan, Phra Petraja, de troon.
6.3 Thaise expansie
Thailand zocht nu tot in het midden van de 18de eeuw uitbreiding in de
richting van Cambodja, wat het in conflict bracht met Cambodja's andere
buur, Vietnam. In april 1767 viel Ayutthaya in Birmaanse handen en werd
het verwoest. De rol die Phya Naret en Phra Petraja eerder hadden
gespeeld, werd nu vervuld door de uit Ayutthaya ontkomen Phya Tak. Hij
liet zich nog in 1767 tot koning kronen. Ca. 1770 had hij heel Thailand
weten te verenigen. In 1782 werd de krankzinnig geworden Tak vermoord.
De nieuwe vorst werd zijn proconsul in Khmer, Phya Chakri, die als Rama
I de troon besteeg (zie ook Rama). De regeringen van Rama I (1782-1809)
en Rama II (1809-1824) werden beheerst door Thailands pogingen Khmer en
Laos te overheersen. Vooral Vietnam, onder Gia Long tot eenheid gekomen,
was hierbij Thailands tegenspeler. In 1845 werd Khmer onder
gemeenschappelijke Thais-Vietnamese suzereiniteit gesteld. Tijdens Rama
IV Mongkut (1851-1868) raakte Thailand verwikkeld in de Brits-Franse
tegenstellingen om het glacis van China. Mongkut en zijn opvolgers
speelden Engeland en Frankrijk tegen elkaar uit. Het Bowring-verdrag met
Engeland (1855) was het begin van de 'unequal treaties', op grond
waarvan het Westen extraterritorialiteit en lage douanetarieven bedong.
Mongkut en zijn opvolger Rama V Chulalongkorn (1868-1910) moderniseerden
het land. De immigratie van Chinezen, die geleidelijk in handel en
ambacht gingen overheersen, nam toe. In 1893, na een Franse
vlootdemonstratie, stond Thailand zijn gebied ten oosten van de Me-kong
aan Frankrijk af. In 1904 kreeg Frankrijk de soevereiniteit over Luang
Prabang en in 1907 die over de Cambodjaanse provincies Siem Reap en
Batambang. In ruil hiervoor stond het in feite de extraterritorialiteit
af, iets wat Engeland in 1909 deed, toen het de suzereiniteit over vier
staten in Noord-Malakka verwierf. De regering van Rama VI Maha
Vajaravudh (1910-1925) was gekenmerkt door een vooral tegen de Chinezen
gerichte nationalistische agitatie.
Aan het feodale regime van Rama VII Prahadjipok (1925-1935) brachten de
gevolgen van de wereldcrisis van 1930 de genadeslag toe. Op 24 juni 1932
ondernamen 57 proclamatoren een coup, waarna een grondwet werd
afgekondigd. In 1934 mislukte een contraputch, waarna Rama VII
abdiceerde. De proclamatorengroep bestond uit twee stromingen,
gesymboliseerd door Pridi Panomyong en de latere maarschalk Pibul
Songgram. De eerste was een westers denkende 'liberaal'. Pibul
daarentegen vertegenwoordigde de door Rama VII om financiële redenen
ontslagen malcontente ambtenaren en militairen. Uiteindelijk kregen de
proclamatoren onderling conflicten. In 1938 kwam Pibul aan de macht. Hij
stimuleerde het nationalisme van zijn volk, gaf zijn land officieel de
naam Thailand (tot dan Siam genaamd) en ondernam pogingen het
economische leven te 'thaiseren', dwz. de Chinezen te elimineren. In
zijn buitenlandse politiek, die tot doel had alle gebieden waar
Thai-volken woonden bij Thailand te voegen, oriënteerde hij zich op
Japan. Begin 1941 kreeg hij na een Japanse bemiddeling in het door de
Japanners aangestookte Thais-Franse grensoorlogje grote delen van de
gebieden die Thailand eerder aan Frankrijk moest afstaan, terug. Eind
1941 schaarde Thailand zich in de Pacific-oorlog aan Japanse zijde. Nog
in 1944 werd Pibul, toen het duidelijk was dat Japan de oorlog zou
verliezen, opzij geschoven en als premier vervangen door Aphaiwong, een
pion van Pridi, die als regent voor de minderjarige Rama VIII Ananda
Mahidol (1935-1946) heimelijk met de geallieerden samenwerkte. Na de
Tweede Wereldoorlog moest Thailand de streken die het na 1940 had
verworven, weer aan Frankrijk afstaan. Toen Rama VIII in 1946 onder
onopgehelderde omstandigheden de dood vond, was het met Pridi's invloed
gedaan: hij werd min of meer ervan beticht de dood van de koning te
hebben gewild.
6.4 Regering Koning Bhumibol
Koning Rama IX Bhumibol Adulayadej besteeg de troon in 1946. In 1947
zette Pibul Songgram de regering van Thamrong Nawasawat, een andere pion
van Pridi, door een coup opzij. In zijn buitenlandse politiek steunde
Pibul sterk op de Verenigde Staten. In het Korea-conflict werden Thaise
eenheden naar het slagveld gestuurd. In zijn binnenlandse politiek had
hij weinig succes. Pibul was niet in staat leger en politie in toom te
houden. In sept. 1957 schoof het leger onder Sarit Thanarat Pibul door
een coup opzij. In 1958 ondernam Sarit 'een tegen hem zelf gerichte
coup'. Hij schafte de grondwet af en trad nu zelf als premier op. Na
zijn dood (dec. 1963) werd maarschalk Thanom Kittikatsjorn premier. In
de buitenlandse politiek bleef Thailand de Verenigde Staten steunen
inzake Vietnam, o.m. door het beschikbaarstellen van luchtmachtbases en
door deelname van Thaise troepen aan de operaties in Vietnam. De
ontwikkelingen in Vietnam en in Laos en Cambodja deden de Thaise
regering besluiten lid te worden van de ASEAN.
In 1968 kondigde Kittikatsjorn een nieuwe grondwet af, in 1969 werd de
parlementaire democratie geïntroduceerd. In nov. 1971 echter werd de
grondwet afgeschaft. Als motieven werden opgegeven het terrorisme in
verschillende provincies, acties van studenten en boeren en de
twijfelachtige loyaliteit van de drie miljoen Chinezen.
Studentendemonstraties in okt. 1973 tegen het regime van Kittikatsjorn
leidden ten slotte tot diens ontslagname. Een nieuwe regering onder
Sanya Thammasak begon een voorzichtig hervormingsprogramma. In okt. 1974
kwam een nieuwe grondwet tot stand. In juli 1975 knoopte Thailand als
derde ASEAN-land diplomatieke betrekkingen aan met China. Vervroegde
verkiezingen (april 1976) resulteerden in een verdere uitbreiding van de
al conservatieve meerderheid. In oktober 1976 kwam een einde aan het
driejarig democratisch experiment, toen het leger de regering omverwierp
en een militair bestuur werd ingesteld. Premier Kriangsak Chomanan stond
een geleidelijke terugkeer naar een parlementaire democratie toe, maar
grote sociaal-economische problemen dwongen hem in febr. 1980 af te
treden. Generaal Prem Tinsulanond werd zijn opvolger. Ook deze bleek
niet bij machte een economisch noodplan door te voeren. Wel wist hij de
communistische opstand tegen zijn regering te beëindigen. In 1988 werd
de leider van de Chart Thai Partij, generaal Chatichai Choonhavan,
premier. Maar ook hij moest het afleggen tegen het leger, toen dat in
febr. 1991 onder leiding van legerleider Suchinda Kaprayoon een
geslaagde staatsgreep uitvoerde. Suchinda benoemde de diplomaat-zakenman
Anand Panyarachun tot waarnemend premier, maar een jaar later nam hij
zelf dat ambt op zich en trad als dictator op. Opnieuw werd het
democratiseringsproces in Thailand, dat al sterk te lijden had van de
wijd verbreide corruptie, teruggedraaid. Grote demonstraties onder
aanvoering van oppositieleider Chamlong Srimuang van de Palam Darma
Partij tegen Suchinda eindigden in hevige onlusten in de
hoofdstad
Bangkok (mei 1992). Na bemiddeling van koning Bhumibol (zie foto)
moest Suchinda aftreden en werd Anand Panyarachun opnieuw tot
interim-premier benoemd. In september 1992 werd hij opgevolgd door Chuan
Leekpai.
In de jaren tachtig waren er grensincidenten met Laotiaanse/Vietnamese
troepen. Met Laos werd in 1988 een wapenstilstand overeengekomen,
waardoor de betrekkingen aanzienlijk verbeterden. Het streven van
Thailand een einde te maken aan de aanwezigheid van Vietnamese troepen
in Cambodja werd, aanvankelijk door middel van (militaire) hulp aan het
Cambodjaanse verzet maar later door diplomatieke bemiddeling,
uiteindelijk beloond met het Vredesakkoord van Cambodja van okt. 1991.
Hiermee kwam de terugkeer van tienduizenden Cambodjaanse vluchtelingen
naar hun vaderland dichterbij.
Hoewel de economische groei in 1993 ruim 7% bedroeg en het einde van de
welvaartsgroei nog lang niet in zicht leek, werd de noodzaak tot
ingrijpende structurele aanpassingen steeds duidelijker. Op vele
gebieden (bosbouw, visserij) vond een schrikbarende overexploitatie
plaats, terwijl het tekort aan drinkwater in Bangkok en de
hoofdstedelijke verkeerssituatie alarmerend waren. De nauwere banden met
Laos bleken o.a. uit de voltooiing van een brugverbinding over de
Mehkong tussen beide landen.
Bij de vervroegde parlementsverkiezingen van juli 1995 werd de Chart
Thai Partij (CTP) de grootste, net voor de Democratische Partij van de
afgetreden premier Chuan. CTP-leider Banharm Silpa-archa vormde een
regeringscoalitie, bestaande uit de voormalige oppositie, de PDP en de
eind 1994 uit de regering gestapte Partij van de Nieuwe Aspiraties (NAP)
van Chavalit Yongchayud.
In sept. 1996 moest Banharm echter al aftreden, nadat gebleken was dat
hij zijn verkiezingcampagne had gefinancierd met verduisterd geld, als
zoon van Chinese immigranten op onjuiste wijze de Thaise nationaliteit
had verworven, over vervalste onderwijspapieren beschikte en zijn
afstudeerscriptie op plagiaat was gebaseerd. Banharm schreef nieuwe
verkiezingen uit voor nov., die werden gewonnen door de NAP van Chavalit,
op de voet gevolgd door de Democratische Partij en ruim voor de Chart
Pattana, de derde partij en bondgenoot van de NAP. Chavalit vormde een
coalitieregering van de NAP en de Chart Pattana.
De economische groei viel in 1996 terug naar 3%, terwijl de enorme
milieuvervuiling als gevolg van industrieel afval en het zeer intensieve
verkeer nog verder toenam. Zo waren in Bangkok ademhalingsproblemen ten
gevolge van de ernstige luchtvervuiling de meest voorkomende reden voor
ziekenhuisopnamen in 1996.
Telefoongids Thailand
Postcodes
Thailand
|