|
Het
winterkoninkje of troglodytes troglodytes
Het enige Europese lid van zijn familie. Het kleine roodbruine
winterkoninkje lijkt wel een muisje, zoals hij langs de randen
van muren en borders en de begroeiing scharrelt. Omdat het
winterkoninkje voornamelijk zijn voedsel zoekt op de grond, is
dat moeilijk als er ijs of sneeuw ligt. De aantallen lopen dan
ook dramatisch terug tijdens slechte winters, zelf tot 25
procent.
Kenmerken
Opmerkelijk zijn de tangachtige snavel en de karakteristieke
korte, opgewipte staart. Lengte : 9,5 cm.
Geluid
Een luid schetterend liedje, dat het hele jaar door wordt
gezongen, behalve in de nazomer en vroege herfst. De roep is een
hard 'tik-tik' en een rollend 'terrrrr'.
Voedsel
Het winterkoninkje pikt bladluizen van bladeren met zijn
tangachtige snaveltje, maar het eet ook rupsen, larven en
spinnen. Er zijn zelfs winterkoninkjes gezien die kleine
goudvisjes uit vijvers haalden.
Wintervoedering
Af en toe eet het winterkoninkje weleens een stukje cake en
broodkruimels, vooral van de grond. Wat geraspte kaas tussen de
bladeren gestrooid is een speciale lekkernij.
Nest
Het mannetje maakt verschillende nesten in gaten in muren,
oevers en bomen, of in oude nesten van andere vogels. Het nest
is een bolletje van gras, dode bladeren en mos, met de ingang
opzij. Het mannetje zingt dicht bij het nest, om het vrouwtje te
lokken. Wanneer ze het nest aanvaardt, maakt ze een voering van
veertjes en legt de eieren. Als er veel voedsel is, probeert het
mannetje twee of meer vrouwtjes in zijn territorium te laten
broeden.
Broedgegevens
Laat april tot juli - twee legsels - vijf tot zes meestal witte
eieren - broedtijd : 14-15 dagen (vrouwtje) - vliegvlug : 16-17
dagen; één tot drie weken later zelfstandig. |
|
|
|
|
|
|