Atletiek
Autosport
Badminton
Basket
Bergsport
Boksen
Boogschieten
Cricket
Duiken
Duivensport
Football
Gewichtheffen
Golf
Handbal
Hengelsport
Honkbal
Hockey
Ijshockey
Jacht
Jiujitsu
Judo
Kanosport
Karate
Korfbal
Motorsport
Olympische Spelen
Paardensport
Roeisport
Rugby
Schaatssport
Schermen
Skisport
Snooker
Surfing
Tafeltennis
Tennis
Turnen
Voetbal
Volleybal
Waterpolo
Waterskisport
Wielrennen
Worstelen
Zeilsport
Zwemmen
|
Boogschieten,
georganiseerde sport, ontstaan toen de boog als gevechtswapen in
onbruik raakte. Het schieten met de boog heeft zich in West-Europa
vnl. gehandhaafd in de schuttersgilden, die reeds in de middeleeuwen
als weerbaarheidsverenigingen ontstonden. Oude tradities, zoals het
koningschieten, worden vnl. in het zuiden nog steeds in ere
gehouden. De hoogste eer voor een boogschutter is koning
(clubkampioen) van de vereniging te zijn. Wanneer men driemaal op
een rij koning schiet wordt men keizer. Onder invloed van vooral de
Verenigde Staten is de handboogsport na 1950 internationaal in een
stroomversnelling geraakt. In Nederland werd gestart met
internationale regels: lange afstanden; drie pijlen per schietbeurt
en vrouwen werden toegelaten.
In het kader van de FITA (Féderation International de Tir à L'arc)
worden Europese en Wereldkampioenschappen georganiseerd en is
handboogsport bij de Olympische Spelen in München (1972) weer als
Olympische sport toegelaten nadat het eerder van 1900 tot 1908 en in
1920 op het programma had gestaan. Het Nederlandse team was reeds in
1920 in Antwerpen Olympisch kampioen geworden.
De afstanden waarop internationaal (outdoor) geschoten wordt, zijn
90, 70, 50 en 30 m.; indoor 25 en 18 m. De handboogsport is een druk
beoefende sport in België en Zuid-Nederland.
Het wip- of vogelschieten met de handboog wordt in Nederland buiten
de provincie Zeeland nauwelijks beoefend, terwijl in België
dagelijks wedstrijden zijn. De wip is een van pennen (prangen)
voorziene balk die op een loodrechte, staande paal (staande wip) van
ca. 25 m hoogte wordt gemonteerd. Op de prangen worden van veren
voorziene klosjes ( ‘kallen’) geklemd, die afgeschoten moeten
worden. Indien het geheel horizontaal blijft liggen, spreekt men van
een liggende wip.
Traditioneel schiet men in Nederland en België op een blazoen over
een afstand van 25 m, met 25 pijlen, per beurt 1 pijl. Naast de
internationale Olympische discipline waarbij de handboogsporter ‘aan
de meet staat’ is de FITA-variant veld en jacht sterk in opkomst.
Bij het veldenjacht lopen de handboogsporters in kleine groepjes
(pelotons) door het terrein, zij worden uitgedaagd om vanuit
wisselende posities en op deels onbekende afstand de 24 verspreid
staande blazoenen te raken. Grote toernooien duren meestal enkele
dagen.
Het materiaal waarmee geschoten wordt, is na 1950 revolutionair
veranderd, o.a. door de toepassing van combinaties van materialen.
Van een houten boog is men via staal en glasfiber overgestapt tot
compositiebogen met een los middenstuk en booglatten van verlijmd
hout met carbon en fiberglas. De boog wordt verder opgetuigd met
stabilisatoren en vizier. Sinds begin jaren tachtig komt naast de ‘recurve’-boog
de ‘compound’-boog (boog met ‘katrol’systeem) sterk op (zie boog
[krijgskunde]). Ook de pijl is van vorm en materiaal veranderd. Van
‘gemaakte’ houten pijlen via glasfiberpijlen en aluminiumpijlen naar
carbonpijlen, al of niet in combinatie met aluminium. Essentieel
voor de trekkracht van de boog is dat de handboog moet passen bij de
handboogsporter. De trekkracht van een boog wordt uitgedrukt in
Engelse ponden (lbs; 1 lbs = 453,5 g); een lichte boog (voor
volwassenen) trekt ca. 27 lbs (12,5 kg) en is geschikt voor indoor
en 25 m; de Olympische afstand tot 90 m vereist een boog ca. 37–47
lbs. Compound-bogen hebben meestal een instelbare ‘loskracht’ tot
over de 60 lbs. |
|