1. Fysische geografie
Tsjaad
ligt vnl. in het Tsjaadbekken. De hoogte loopt geleidelijk op van ca.
250 m in het zuidwesten tot ruim 3000 m in het Tibestigebergte (Emi
Koussi, 3415 m hoog) en het Ennediplateau (tot 1450 m) in het oosten. In
het zuiden heeft Tsjaad deel aan de Equatoriaalafrikaanse regenwouden,
in noordelijke richting overgaand in savannebossen en savannen; de
regenval is hier jaarlijks 600 tot ruim 1200 mm. De savannen worden naar
het noorden toe steeds droger en ten slotte resteert nog slechts een
vegetatie van doornachtige planten. In de noordelijke woestijngebieden
bedraagt de regenval niet meer dan 50 tot 200 mm. In toenemende mate
doet zich grote droogte voor. De talrijke meren zijn merendeels
afvoerloos; evenals de vele riviertjes liggen ze grote delen van het
jaar droog. De belangrijkste rivier is de ca. 800 km lange en naar het
Tsjaadmeer stromende Tsjari met vele zijrivieren (w.o. de Logone).
De dierenwereld is vnl. die van de woestijn, halfwoestijn en savanne.
Afrikaanse olifant (zeldzaam), giraffe, buffel, talrijke antilopen,
wrattenzwijn, leeuw en panter zijn de voornaamste savanne-elementen
onder het grote wild; de puntlipneushoorn is al zeer zeldzaam geworden,
zo niet geheel uitgeroeid. De woestijn en de halfwoestijn werden bevolkt
door talrijke gazellen, addaxantilope en algazel; ze zijn alle
overbejaagd en de laatste twee zijn vrijwel uitgeroeid. Ook de bestaande
reservaten bieden deze geen bescherming, aangezien de beschermde
gebieden in de savannezone liggen. Addax en algazel behoren tot de meest
bedreigde antilopen van Afrika. De vogelwereld is typisch die van de
Afrikaanse savanne; aan reptielen komt o.a. de Nijlkrokodil hier en daar
nog vrij algemeen voor. Het Tsjaadmeer heeft een interessante eigen
fauna.
    
2. Bevolking
De naar samenstelling heterogene bevolking is vnl. in de
akkerbouwgebieden van het zuiden geconcentreerd. De belangrijkste
bevolkingsgroep zijn hier de Sara (30% van de bevolking) en de Hausa en
verwante Hamitische groepen (Tsjado-Hamieten) in het zuidwesten (ruim
40%). In het noorden wonen de Tibboe, de Kanuri en de Toeareg (tezamen
10%). De natuurlijke bevolkingsaanwas bedroeg in de periode 1985-1993 2,
3% per jaar. De grootste steden zijn N'djamena (687.800 inw. in 1992),
Sahr (198!000), Moundou (285.000) en Abéché (188.000). 21% van de
bevolking woont in de steden. Frans en Arabisch zijn de officiële talen:
ze worden door minder dan 10% van de bevolking gesproken. De
verschillende bevolkingsgroepen gebruiken een honderdtal verschillende
Afrikaanse en ook Arabische talen en dialecten. In het noorden is de
bevolking islamitisch (55-60%), in het zuiden animistisch (ca. 15%) of
christelijk (25-30%).
3.
Bestuur en samenleving
Volgens de grondwet van 1996 is Tsjaad een republiek met een president
die voor zeven jaar gekozen wordt. Er is sinds de staatsgreep van 1990
een overgangsparlement met 57 leden. De Mouvement patriotique du salut (MPS)
van Idriss Déby was tot 1992 de enig toegestane politieke partij in het
land. In maart 1992 werd een aantal oppositiepartijen gelegaliseerd.
Tsjaad is administratief ingedeeld in 14 gewesten en 53 districten. In
het rechtswezen bestaan Frans gecodificeerd recht en gewoonterecht naast
elkaar. Het Hooggerechtshof werd in 1975 opgeheven. N'djamena heeft een
Hof van Appel. De vier grote steden, Sahr, Moundou, Abéché en Koumra,
hebben gerechtshoven. Tsjaad is lid van o.m. de Verenigde Naties en de
Organisatie van Afrikaanse Eenheid en is geassocieerd met de EU.
4. Economie
Tsjaad is een van de armste en minst ontwikkelde landen van de wereld.
Het inkomen per hoofd van de bevolking was in 1994 US $ 190. Het
klimaat, de geografische ligging, de geringe bodemschatten en de
burgeroorlog belemmeren de economische ontwikkeling. In de landbouw, de
belangrijkste sector in de economie, is ruim 71% van de beroepsbevolking
werkzaam. Slechts 10% van het land is geschikt om bebouwd te worden.
Katoen is het belangrijkste exportproduct. Alle katoen wordt verwerkt en
verkocht door de Société Cotonnière du Tchad. Belangrijkste
voedingsgewassen zijn gierst, grondnoten en sorghum. Voorts wordt tabak,
suikerriet en rijst verbouwd. De veehouderij levert een bijdrage van ca.
13% aan het Bruto Nationaal Product (bnp). De veestapel heeft enorm te
lijden gehad van de langdurige droogte in het midden van de jaren
zeventig en begin jaren tachtig, maar herstelde zich weer tegen het
einde van de jaren tachtig.
Op het Tsjaadmeer en de rivieren Logone en Tsjari wordt gevist. De
bosbouw is van geringe betekenis, alleen in het uiterste zuiden zijn wat
bossen. Er worden kleine hoeveelheden Arabische gom uitgevoerd. Aan
delfstoffen is het land niet bijzonder rijk. Natriumzout wordt gewonnen
langs het Tsjaadmeer. In het Kanemgebied, ten noorden van dit meer, en
bij Doba in het zuiden wordt aardolie gewonnen. In het noorden is uraan
aangetroffen. De industriële sector behoort tot de minst ontwikkelde van
alle landen in Centraal-Afrika. De belangrijkste industrie is de
katoenverwerking. Verder zijn er een suikerraffinaderij, een brouwerij,
rijstpellerijen en graanmaalderijen, slacht- en koelhuizen, een
textielfabriek, een zeepfabriek, bouwbedrijven, een sigarettenfabriek en
enkele steenfabrieken. De elektriciteit wordt opgewekt door
aardoliegestookte centrales. De handelsbalans vertoont grote tekorten.
Katoen en producten uit de katoenverwerkende industrie zijn de
belangrijkste exportproducten, daarna vlees en vee. Naast de
geregistreerde export is er veel smokkel van vee, m.n. naar Nigeria.
Ingevoerd worden o.a. aardolie, aardolieproducten, voedingsmiddelen,
machines, vervoermiddelen, geneesmiddelen, ijzer, staal en cement. De
belangrijkste handelspartners zijn de EG, m.n. Frankrijk, en Nigeria. In
het ontwikkelingsplan van 1986-1988 lag het accent op de ontwikkeling
van de voedselproductie en basisgoederen teneinde daarin zelfvoorzienend
te worden. Tsjaad krijgt vooral bilaterale hulp van Frankrijk en
multilaterale hulp van de EG en verder van de Verenigde Naties en de IDA.
Tsjaad behoort tot de Afrikaanse franczone. Het land heeft samen met
Kameroen, Kongo, Equatoriaal Guinee, Gabon en de Centraal-Afrikaanse
Republiek één centrale bank, de Banque des États de l'Afrique Centrale,
met hoofdkantoor in Yaoundé (Kameroen). Daarnaast is er een viertal
andere banken, waarin de staat een groot aandeel heeft.
De infrastructuur is gebrekkig. Het wegennet is ca. 25.000 km lang,
waarvan 7300 km alleen begaanbaar is in het droge seizoen; de meeste
geasfalteerde wegen zijn tijdens de burgeroorlog verwoest. In het
noorden zijn alleen karavaanroutes. Er zijn geen spoorwegen.
Binnenscheepvaart is alleen mogelijk tijdens het regenseizoen op de
Logone en de Tsjari. Air Tchad is de nationale luchtvaartmaatschappij.
N'djamena heeft een internationale luchthaven.
5. Geschiedenis
De in het Tibestigebergte woonachtige Toeboe stichtten tegen de 8ste
eeuw, na al het land tot aan het Tsjaadmeer veroverd te hebben, het
koninkrijk Kanem. De in de Tsjaridelta levende volken verdreven
uiteindelijk de koningen van Kanem, die naar Bornu uitweken.
5.1 Arabische overheersing
De belangrijkste politieke macht tussen de 11de en 19de eeuw vormden de
Arabieren. Arabische nomadenstammen trokken in deze tijd in groten
getale richting Tsjaadmeer. Zij vermengden zich met de bevolking ter
plaatse en beheersten en islamiseerden staten als Kanem en Bornu. Hun
hoofddoel was echter de slavenhandel. In de 19de eeuw, voor het eerst in
1823/1824, werd het Tsjaadmeer geëxploreerd door Europese reizigers.
Sedert 1879 wist een machtig man uit Soedan, Rabah, grote delen van het
huidige Tsjaad te onderwerpen. Op 22 april 1900 werd Rabah bij Kousseri
door de Fransen verslagen. De volledige pacificatie van het gebied
verliep moeizaam (ca. 1915 voltooid) door de hardnekkige tegenstand van
de nomadenstammen en het in Oost-Tsjaad gelegen koninkrijk Ouaddaï.
5.2 Franse overheersing
Tsjaad was achtereenvolgens een militair territorium, een onderdeel van
de kolonie Oubangui-Chari-Tchad (na 1906) - waardoor het gebied in 1910
deel ging uitmaken van Frans-Equatoriaal Afrika - en een afzonderlijke
kolonie binnen Frans-Equatoriaal Afrika (na 1922). In 1930 werd Tibesti
bij Tsjaad gevoegd.
In de Tweede Wereldoorlog koos Tsjaad onder leiding van gouverneur Eboué
als eerste kolonie de zijde van de Vrije Fransen (aug. 1940). In 1946
ontstond de Parti Progressiste Tchadien (PPT) onder leiding van G.
Lisette. De partij behaalde in 1957 bij de eerste verkiezingen een
meerderheid in het parlement.
5.3 Onafhankelijkheid
Op 28 nov. 1958 kreeg het land zelfbestuur en op 11 aug. 1960 werd
Tsjaad een onafhankelijke republiek. Fr. Tombalbaye, sedert juni 1959
premier en opvolger van Lisette als leider van de PPT, de enige
politieke partij, werd president. Na het zelfstandig worden van het land
bleef het noorden nog vijf jaar onder Frans militair bestuur. Het
centrale gezag in de nieuwe republiek kwam in handen van de zuiderlingen
(de Sara), die negride en christelijk zijn. Al spoedig kwamen de
islamitische delen van het land, onder leiding van het in 1966 onder
Abba Siddick gestichte nationale bevrijdingsfront FROLINAT, met als
hoofdkwartier Tripoli, in opstand. In 1972 was volgens Tombalbaye een
einde gekomen aan de rebellie in het land. FROLINAT bleef echter in
grote delen van het land actief. In 1973 hief Tombalbaye de PTT op. Deze
werd vervangen door de Culturele en Sociale Revolutionaire Nationale
Beweging (MNRCS), die ten doel had: herstel van de economie op basis van
onafhankelijkheid van buitenlandse invloed, volledige dekolonisatie en
voorts tsjadisering van het land (zo werden alle Franse namen, waaronder
die van de hoofdstad, door Afrikaanse vervangen). Inmiddels had Tsjaad
evenwel, evenals de andere Sahellanden, zwaar te lijden van de droogte
en begin 1974 werd weer Franse economische hulp geaccepteerd.
5.4 Staatsgreep door Tombalbaye
Op 13 april 1975 werd een staatsgreep uitgevoerd door het leger onder
leiding van generaal Odingar; Tombalbaye kwam om het leven. De in 1973
als opperbevelhebber afgezette generaal Félix Malloum stelde een nieuwe
voorlopige regering samen, bestaande uit militairen en burgers. In
september eiste de regering dat alle nog in Tsjaad aanwezige Franse
troepen zouden vertrekken; in oktober was dit vertrek voltooid.
Inmiddels had de regering de steun van Hissène Habré weten te verwerven,
een overgelopen opstandelingenleider uit het noorden. Hij werd in aug.
1978 tot premier benoemd. Hij weigerde echter zijn gewapende volgelingen
in het nationale leger te laten opgaan en begin 1979 braken er gevechten
uit en bezetten Habrés troepen delen van de hoofdstad. Dank zij
bemiddeling van de buurlanden Niger, Libië, Soedan, Kameroen en Nigeria
werd een akkoord bereikt over een staakt-het-vuren, waaraan ook het
FROLINAT en enkele andere opstandelingenlegers zich gebonden achtten.
Malloum en Habré traden af en werden vervangen door een Voorlopige
Staatsraad onder leiding van Goukouni Oueddei, de militaire leider van
een gemeenschappelijk front van kleine opstandelingenlegertjes. Deze
raad maakte al spoedig plaats voor een voorlopige regering onder leiding
van Mohammed Shawwa, waarin Oueddei en Habré zitting hadden.
5.5 Burgeroorlogen
In de zomer van 1979 braken felle gevechten tussen rivaliserende troepen
uit. Eind 1979 werd een overgangsregering van nationale eenheid (GUNT)
gevormd, waarin alle groeperingen zitting hadden en die onder leiding
kwam van de tot president benoemde Oueddei. Begin 1980 braken echter al
weer gevechten uit en wist Oueddei met behulp van Libische troepen zijn
rivaal Habré te verslaan, maar twee jaar later was de zaak omgekeerd.
Habré greep met behulp van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA en
Soedan de macht en voerde vervolgens een door Frankrijk gesteund bewind.
In 1987 wist hij ook nog de noordelijke Aouzoustrook te veroveren op de
troepen van de door Libië
gesteunde
Oueddei. Habré regeerde met steeds hardere hand en martelingen en
executies vonden op steeds grotere schaal plaats. Mede hierom liet
Frankrijk hem vallen, waarmee het de weg baande voor de machtsovername
door de voormalige bevelhebber van het Tsjadische regeringsleger, Idriss
Déby, in nov. 1990. Habré werd weliswaar verdreven, maar hij bleef
vanuit het westen de strijd voortzetten. Het democratiseringsproces, dat
Déby bij zijn aantreden als president in dec. 1990 had beloofd in gang
te zullen zetten, kwam de volgende jaren nauwelijks van de grond, niet
in het minst door de vele gevechten, zowel met Habré in het westen als
met het CSNPD in het zuiden.
In febr. 1992 werd de vice-voorzitter van de Liga voor Mensenrechten
vermoord, waarschijnlijk door regering ssoldaten.
Als reactie hierop braken massale stakingen uit en werd er op grote
schaal gedemonstreerd. Vanaf febr. voerden soldaten plunderingen uit in
de hoofdstad N'djamena als gevolg van betalingsachterstanden van soldij.
Ook in 1993 en 1994 vielen er weer honderden doden bij gevechten tussen
het leger en rebellerende milities. In april 1993 verklaarde premier
Moungar dat de beschuldigingen van massamoord aan het adres van het
leger ongegrond waren.
In een constitutioneel referendum in maart 1996 stemde bijna twee derde
van de kiezers voor de nieuwe Grondwet. Om het referendum en de
presidentsverkiezingen mogelijk te maken, was begin maart een
staakt-het-vuren overeengekomen met dertien oppositiegroepen. Aan de
presidentsverkiezingen, die met ruim verschil werden gewonnen door de
zittende president Déby - foto, namen voor het eerst in de
geschiedenis van Tsjaad meer partijen deel. Zowel de oppositie als
enkele onafhankelijke waarnemers waren echter van mening dat er fraude
was gepleegd. Tot premier werd Koibla benoemd, die een regering op brede
basis samenstelde.
Telefoongids Tsjaad
Postcodes
Tsjaad
|